SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.57 número1Revisiting the incomplete MaryA Fatherhood Faith-Based Values Intervention programme for incarcerated fathers at the Potchefstroom Remand Detention Facility: A narrative approach índice de autoresíndice de assuntospesquisa de artigos
Home Pagelista alfabética de periódicos  

Serviços Personalizados

Artigo

Indicadores

Links relacionados

  • Em processo de indexaçãoCitado por Google
  • Em processo de indexaçãoSimilares em Google

Compartilhar


In die Skriflig

versão On-line ISSN 2305-0853
versão impressa ISSN 1018-6441

In Skriflig (Online) vol.57 no.1 Pretoria  2023

http://dx.doi.org/10.4102/ids.v57i1.2918 

ORIGINAL RESEARCH

 

De positie en samenstelling van oordelende instanties in het protestants kerkelijk tuchtrecht

 

The position and composition of judicial authorities in Protestant church disciplinary law

 

 

Auke Dijkstra

Theological University Kampen| Utrecht, Kampen, the Netherlands

Correspondence

 

 


ABSTRACT

This article discusses the relationship of the position and composition of judicial authorities in the church (disciplinary) law of the Nederlandse Gereformeerde Kerken to the position and composition of judicial authorities in: (1) the church law of the Protestantse Kerk in Nederland and the Gereformeerde Gemeenten and (2) the disciplinary law of lawyers, medics and bankers. The issue of who is authorised to take disciplinary action has been the subject of debate in secular disciplinary law. This article shows that these themes are also relevant to church disciplinary law. There are significant differences between the arrangements in the compared forms of disciplinary law. This article provides an analysis of the similarities and differences. It concludes that the differences can be partly explained, but that from a theological point of view there are also reasons to introduce additional safeguards for a prudent and careful disciplinary procedure in church law. To this end, the article contains a number of recommendations.
CONTRIBUTION: This article clarifies the position and composition of judicial authorities in Protestant church disciplinary law and its theological backgrounds, and also provides recommendations from a (disciplinary) comparative law perspective with other groups. These recommendations are relevant to church law practice

Keywords: Church discipline; disciplinary colleges; church law comparison; right to a fair process; recommendations.


 

 

Inleiding

Wie beslist er over het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen? Die vraag heeft in het verleden, onder meer in de jaren 80 van de vorige eeuw, de gemoederen in het tuchtrecht beziggehouden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of een oordelende instantie in meerderheid uit niet direct betrokkenen, meestal juristen, moet bestaan (Den Tonkelaar 2016:564). In het kerkrecht speelt een dergelijke discussie ook regelmatig op. Illustratief is een citaat uit een interview eind 2020 van het juristenplatform Mr.-online met advocaat P.J. den Boef:

'Hij [Den Boef, AD] zou graag zien dat rechtsprekende organen binnen de kerken op meer afstand van de kerk komen te staan. Er is wel hoop: de voorzitter van een van de generale commissies van de Protestantse Kerk Nederland is een lid van de Raad van State.

Die mevrouw is zelf rechter en dat boezemt vertrouwen in. Bij andere kerkgenootschappen heb ik wel eens een balletje opgeworpen: organiseer het zoals de PKN. Zet geen dominees of ouderlingen in de rechtsprekende organen, neem externe mensen, ook juristen of psychologen. Haal het uit de ons kent ons-cultuur. Ik ga dat niet meer meemaken. De leden zijn nu de dupe van veel kerkpolitieke spelletjes. (Knapen 2020:1)

In dit artikel bespreek ik de positie en samenstelling van oordelende instanties in het kerkelijk tuchtrecht vanuit een vergelijkend perspectief met het tuchtrecht van andere groepen.

 

Opzet artikel

Centrale vraag van dit artikel is: Hoe kunnen de verschillen en overeenkomsten tussen de regels over de positie en samenstelling van oordelende instanties in enerzijds het kerkelijk tuchtrecht van de Nederlandse Gereformeerde Kerken, het kerkelijk tuchtrecht van de Protestantse Kerk in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten en anderzijds het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken begrepen en verklaard worden? Het doel van dit artikel is om de positie en samenstelling van oordelende instanties in het protestants kerkelijk tuchtrecht en de theologische achtergronden daarvan te verhelderen.

Ik behandel het kerkrecht van de drie grootste kerkgenootschappen in Nederland waarvan het kerkrecht geordend is volgens het presbyteriaal-synodale stelsel (zie hierover: Van Drimmelen, Landman & Vis 2014:70): de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN), de Nederlandse Gereformeerde Kerken (hierna: NGK) en de Gereformeerde Gemeenten (hierna: GG).1

Wat betreft het seculier tuchtrecht vindt een vergelijking plaats met het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en het tuchtrecht banken. Ik zal die keuze toelichten. Relevant hierbij is het onderscheid tussen wettelijk tuchtrecht en niet-wettelijk tuchtrecht. De basis voor wettelijk tuchtrecht ligt in artikel 113 lid 2 Grondwet, dat luidt: 'Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld'. Uit de wetsgeschiedenis bij dit artikel blijkt dat de overheid dient te beoordelen of zij wettelijke regeling van tuchtrecht wenselijk vindt. Daarbij is bijvoorbeeld van belang of de overheid het algemeen belang betrokken acht bij de regeling van tuchtrechtspraak of dat er sprake is van voorziene zware tuchtstraffen (Kamerstukken II 1979/80, 16162, nr. 3, p. 13).2 In de literatuur is de meeste aandacht voor het wettelijk tuchtrecht. Het advocatentuchtrecht en medisch tuchtrecht zijn de twee grootste groepen (qua omvang van het aantal tuchtzaken) uit het wettelijk niet-hiërarchisch tuchtrecht, het tuchtrecht voor vertrouwensberoepen. Het gaat om beroepen waarbij de overheid vanwege de aard van het beroep wettelijke regeling van het tuchtrecht in het openbaar belang noodzakelijk acht. In die aard van het beroep is een duidelijke parallel zichtbaar met de functie van kerkelijke ambtsdragers, meer dan bij bijvoorbeeld economisch tuchtrecht. Zowel vanwege de aandacht in de literatuur en de ontwikkeling van het tuchtrecht als vanwege deze vertrouwensaard van de beroepen, ligt een vergelijking met wettelijk tuchtrecht voor vertrouwensberoepen voor de hand. Daarnaast behandel ik een vorm van niet-wettelijk tuchtrecht, aangezien kerkelijk tuchtrecht ook in die categorie van tuchtrecht valt. Ik heb daarbij gekozen voor het tuchtrecht banken omdat het tuchtrecht van relatief recente datum is (Den Tonkelaar 2016:567) en daarmee bij de vormgeving van het tuchtrecht nieuwere inzichten kunnen zijn meegenomen. In zekere zin blijft de keuze voor groepen in deze rechtsvergelijking wat arbitrair. Denkbaar zou bijvoorbeeld ook zijn een vergelijking met het canoniek tuchtrecht van de Rooms-Katholieke Kerk en met andere vormen van niet-wettelijk tuchtrecht, zoals het sporttuchtrecht. De omvang van dit onderzoek maakt keuzes echter onvermijdelijk.

Het kerkelijk tuchtrecht bestaat in wezen uit twee vormen van tuchtrecht: het tuchtrecht over ambtsdragers en het tuchtrecht over alle gemeenteleden. In dit onderzoek ligt vanwege de rechtsvergelijking de focus op ambtsdragers. Binnen de PKN is er voor ambtsdragers een andere tuchtprocedure dan voor gemeenteleden, er bestaat bijvoorbeeld verschil in de bevoegde instantie. De betreffende procedure geldt binnen de PKN niet alleen voor ambtsdragers, maar ook voor 'hen die in een bediening zijn gesteld, alsmede over degenen die de bevoegdheid hebben voor te gaan in de eredienst'. In de NGK en de GG geldt echter dat ambtsdragers onderworpen zijn aan de procedure die voor alle gemeenteleden geldt. Daarnaast geldt, gelet op hun ambt, het tuchtrecht over ambtsdragers als separate procedure. Bij die kerkgenootschappen zal ik om die reden zowel de regels die voor alle gemeenteleden als die alleen voor ambtsdragers gelden bespreken.

De opbouw van dit artikel is als volgt: Ik behandel eerst de positie en de samenstelling van oordelende instanties (par. 3) en vervolgens de regels rondom benoeming en ontslag, verschoning en wraking van leden van oordelende instanties (par. 4). Bij beide onderwerpen behandel ik eerst de toepasselijke kerkrechtelijke regels in de NGK, de GG en de PKN. Daarop volgt een bespreking van het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken. In paragraaf 5 analyseer ik de achtergronden van de overeenkomsten en verschillen die uit de rechtsvergelijking naar voren komen. Paragraaf 6 is een slotparagraaf.

 

De positie en samenstelling van oordelende instanties

Positie en samenstelling van oordelende instanties in de Nederlandse Gereformeerde Kerken

In deze paragraaf behandel ik de positie en de samenstelling van oordelende instanties. Bij het eerste onderwerp gaat het om de positie die oordelende instanties in de organisatie innemen. Het tweede onderwerp ziet op de bemensing van de oordelende instanties. In de NGK ligt de bevoegdheid ten aanzien van het primaire besluit tot het nemen van een tuchtmaatregel bij de kerkenraad, zowel ten opzichte van gemeenteleden als ten opzichte van ambtsdragers (artt. B13, B18 en D5-D8 Kerkorde NGK). Een kerkenraad is het orgaan dat leidinggeeft aan een lokale gemeente en bestaat uit de predikanten en ouderlingen en eventueel ook uit de diakenen (art. B2.1 Kerkorde NGK). De kerkorde geeft aan dat de ambtsdragers 'de taak en de bevoegdheid [hebben, AD] om namens Christus de gemeente voor te gaan'. (art. B1.2 Kerkorde NGK). Ten aanzien van de ouderlingen is opgenomen dat: 'De ouderlingen zijn verantwoordelijk voor het kerkelijk toezicht op de leden van de gemeente. Zij zoeken hen op en moedigen hen aan tot een leven met de Heer' (art. B14.2 Kerkorde NGK).

Bij tuchtmaatregelen als schorsing en afzetting ten aanzien van ambtsdragers geldt dat de kerkenraad advies inwint bij een landelijke commissie (artt. B13 en B18 Kerkorde NGK). Voor bepaalde tuchtmaatregelen is goedkeuring van de regionale vergadering (of in sommige gevallen een door haar in te stellen commissie) nodig. Het gaat om de afzetting van ambtsdragers (artt. B13.5 en B18.4 Kerkorde NGK) en het informeren van de gemeente over het feit dat iemand vasthoudt aan de zonde of weigert zicht te verantwoorden of de buitensluiting van iemand uit de gemeente (artt. D6.1 en D8.1 Kerkorde NGK). De regionale vergadering is de vergadering waarin kerken in een bepaalde regio bijeenkomen. Iedere kerk uit de regio vaardigt daartoe twee personen af, bij voorkeur een predikant en een ouderling (artt. E1.1 en E2.2 Kerkorde NGK).

Tegen besluiten van kerkenraden of regionale vergaderingen staat bezwaar open bij het orgaan dat het betreffende besluit heeft genomen (art. F4 Kerkorde NGK). Vervolgens kan beroep worden ingesteld bij het daartoe ingestelde landelijke college (art. F5 Kerkorde NGK). Tegen een uitspraak van het college staat hoger beroep open bij de synode (art. F6 Kerkorde NGK). De synode is de landelijke vergadering van het kerkverband. Iedere regionale vergadering zendt twee afgevaardigden naar de synode (art. E5 Kerkorde NGK).

Verder geldt dat de kerkorde regelt dat in geval van een klacht 'over seksueel misbruik door een ambtsdrager of andere werker in een kerkelijke relatie' de weg naar een daarvoor aangewezen klachtencommissie openstaat (art. B21.2 Kerkorde NGK). Uit de bijbehorende landelijke regeling blijkt dat het om de Commissie Seksueel Misbruik in Kerkelijke Relaties gaat, waarbij verschillende kerkgenootschappen zijn aangesloten (art. 1 LR B21 NGK). Er is zowel een klachtencommissie als een beroepscommissie. Voor beide commissies gelden de volgende bepalingen over de samenstelling:

[L]id 1. De klachtencommissie dient zodanig te zijn samengesteld dat een deskundige, onpartijdige en onafhankelijke behandeling van klachten zoveel mogelijk gewaarborgd is.

[L]id 2. De klachtencommissie, bestaat minimaal uit drie en maximaal uit vijf leden. De juridische, gedragswetenschappelijke, pastorale en zo mogelijk de kerkrechtelijke deskundigheid dienen in de klachtencommissie vertegenwoordigd te zijn. In de samenstelling van de klachtencommissie wordt gestreefd naar een evenredige verdeling van mannen en vrouwen, maar in geval van een oneven aantal verdient het de voorkeur meer vrouwen dan mannen te hebben. (art. 4 regeling Klachtencommissie seksueel misbruik NGK en art. 4 regeling Beroepscommissie seksueel misbruik NGK)

De commissie brengt een advies uit aan de kerkenraad (art. 5 lid 2 regeling Klachtencommissie seksueel misbruik NGK). Vervolgens kan de kerkenraad bijvoorbeeld tuchtrechtelijke maatregelen treffen.

Rechtsvergelijkend perspectief

Kerkelijk tuchtrecht: Protestantse Kerk in Nederland

Binnen de PKN ligt de bevoegdheid tot het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen ten opzichte van gemeenteleden bij het college van predikant(en) en ouderlingen van de lokale kerk, gehoord het classicale college voor het opzicht (ord. 10-3-7 lid 1 Kerkorde PKN). Het college van predikant(en) en ouderlingen kan echter in het geval 'zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor het college van predikant(en) en ouderlingen onvoldoende onafhankelijk zou kunnen oordelen' het classicale college voor het opzicht verzoeken om de behandeling over te nemen (ord. 10-3-7 lid 6 Kerkorde PKN). Als het gaat om tuchtmaatregelen ten opzichte van 'de ambtsdragers en over hen die in een bediening zijn gesteld, alsmede over degenen die de bevoegdheid hebben voor te gaan in de eredienst' ligt de bevoegdheid standaard bij het classicale college voor het opzicht (ord. 10-3-7 lid 2 Kerkorde PKN). In beroepen over toepassing van een van de middelen van kerkelijke tucht is voor alle categorieën het generale college voor het opzicht bevoegd (ord. 10-3-7 lid 3 Kerkorde PKN).

In principe heeft elke classis een college voor het opzicht (ord. 10-3-8 lid 1 Kerkorde PKN). Een classicaal college voor het opzicht bestaat uit vijf gewone leden en minimaal vijf toegevoegde leden. De (toegevoegde) leden worden benoemd door de classis uit de predikanten en ouderlingen van het rechtsgebied van het betreffende college, waarbij de verhouding tussen het aantal predikanten en ouderlingen zoveel mogelijk gelijk dient te zijn. De benoeming is voor een periode van maximaal tien jaar, herbenoeming voor een aansluitende periode is niet mogelijk. De (toegevoegde) leden zijn van rechtswege ook toegevoegd lid in de andere classicale colleges (ord. 10-3-8 lid 3 Kerkorde PKN). Elk classicaal college bevat daarnaast minimaal één adviserend lid dat belijdend lid van de kerk is en 'de hoedanigheid van meester in de rechten bezit of met goed gevolg daarmee gelijk te stellen universitaire examens in het recht heeft afgelegd' (ord. 10-3-8 lid 4 Kerkorde PKN).

Het generale college voor het opzicht opereert landelijk. Het bestaat eveneens uit vijf leden en tenminste vijf toegevoegde leden. Benoeming vindt plaats door de generale synode uit de predikanten en ouderlingen, waarbij de verdeling zoveel mogelijk gelijk is. De benoeming is voor een periode van maximaal tien jaar, herbenoeming voor een aansluitende periode is niet mogelijk (ord. 10-3-8 lid 6 Kerkorde PKN). Het generaal college bevat daarnaast minimaal één adviserend lid dat belijdend lid is van de kerk en 'de hoedanigheid van meester in de rechten bezit of met goed gevolg daarmee gelijk te stellen universitaire examens in het recht heeft afgelegd' (ord. 10-3-8 lid 7 Kerkorde PKN).

Voor zowel de classicale colleges voor het opzicht als het generale college voor het opzicht geldt dat:

[E]en college voor het opzicht wordt - indien een beschuldiging wordt ingebracht die betrekking kan hebben op misbruik van een pastorale relatie of gezagsrelatie - voor de behandeling van dit bezwaar uitgebreid met twee deskundigen

op het terrein van misbruik (art. 11-17 lid 3 en 4 Generale regelingen PKN).

De kerkorde regelt dat het:

[N]iet mogelijk [is, AD] tegelijkertijd als (toegevoegd) lid of als adviserend lid zitting te hebben in meer dan een van de colleges voor de visitatie, het opzicht en de behandeling van bezwaren en geschillen, voor zover uit de ordinanties en generale regelingen niet anders voortvloeit. (ord. 10-3-8 lid 10 Kerkorde PKN)

Een lid van een classicaal of het generale college voor het opzicht dat als ambtsdrager is benoemd:

[K]an bij beëindiging van het ambt, anders dan door toepassing van een middel van kerkelijke tucht, de zittingstijd als lid of toegevoegd lid van het college volmaken zolang betrokkene belijdend lid van de kerk is. (ord. 10-3-8 lid 11 Kerkorde PKN)

Kerkelijk tuchtrecht: Gereformeerde Gemeenten

In de GG is de kerkenraad het orgaan dat bevoegd is om tuchtmaatregelen te nemen ten opzichte van gemeenteleden. Voordat een kerkenraad overgaat tot de uiterste maatregel, afsnijding, dient de kerkenraad advies te vragen aan de classis (artt. 76 en 77 Kerkorde GG). Bij de tucht over ambtsdragers van de gemeente is de kerkenraad bevoegd samen met de kerkenraad van een door de classis aangewezen naburige gemeente, voor zover het gaat om de schorsing van een predikant of de afzetting van ouderlingen of diakenen. Over de afzetting van predikanten oordeelt de classis na advies van deputaten van de particuliere synode (artt. 79 en 49 Kerkorde GG). Deputaten 'behartigen taken en opdrachten waar een meerdere vergadering niet aan toe kan komen' (Van den Broeke 2019b:337-341).

Beroep is mogelijk op een zogenoemde meerdere vergadering (art. 31 lid 1 Kerkorde GG).3 De toelichting bij de kerkorde vermeldt hierover het volgende:

Een lid van de gemeente kan zich naar aanleiding van een besluit van zijn kerkenraad beroepen op de classis, naar aanleiding van een besluit van de classis op de particuliere synode en naar aanleiding van een besluit van de particuliere synode op de generale synode. Er mag geen instantie overgeslagen worden. Dit recht van appel komt ook toe aan een kerkelijke vergadering. (Deputaatschap Kerkrecht van de Generale Synode 2019 van de Gereformeerde Gemeenten 2020:59)

De genoemde organen zijn vier vormen van ambtelijke (of: kerkelijke) vergaderingen (art. 29 Kerkorde GG). Een kerkenraad bestaat uit predikant(en), ouderlingen en diakenen. Zaken over de tucht kunnen worden behandeld in een vergadering zonder diakenen, de smalle kerkenraad, die bestaat uit de predikant(en) en ouderlingen (art. 37 lid 1 en 2 Kerkorde GG). De classicale vergadering bestaat uit afgevaardigden van kerkenraden uit een bepaalde regio. Het gaat per kerkenraad om een predikant en een ouderling of twee ouderlingen als er geen predikant is (art. 41 lid 1 Kerkorde GG). De particuliere synode betreft een vergadering waarin meerdere classes zijn vertegenwoordigd. Ieder classis uit de regio vaardigt vier predikanten en vier ouderlingen af naar de particuliere synode (art. 47 Kerkorde GG). De generale synode is de landelijke vergadering waarin alle particuliere synoden zijn vertegenwoordigd. Elke particuliere synode vaardigt vijf predikanten en vijf ouderlingen af naar de generale synode (art. 50 lid 2 Kerkorde GG).

Van belang is verder dat de appelregeling van de GG voorschrijft dat de classis voor de voorbereiding van de behandeling van appelzaken die bij haar aanhangig worden gemaakt een voorbereidingscommissie appelzaken instelt (art. 8 lid 1 Appelregeling GG). De voorbereidingscommissie heeft onder meer als taak om de ontvankelijkheid en spoedeisendheid te toetsen, te adviseren over een voorlopige voorziening en de mogelijkheid om tot verzoening te komen en de inhoudelijke geschilpunten te onderscheiden en te ordenen (art. 9 lid 2 Appelregeling GG).

De voorbereidingscommissie appelzaken bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden (art. 8 lid 2 Appelregeling GG). De appelregeling regelt verder: 'Afhankelijk van de omvang en de complexiteit van een zaak bepaalt de voorbereidingscommissie met hoeveel leden die zaak zal worden behandeld. Dit aantal is ten minste drie' (art. 8 lid 3 Appelregeling GG). Benoeming vindt plaats door de classis, waarbij de classis waarborgt dat er voldoende theologische en kerkrechtelijke/juridische deskundigheid aanwezig is binnen de commissie. De commissie bestaat uit ambtsdragers, maar kan zich laten bijstaan door niet-ambtsdragers. De benoemingsduur is vier jaar, herbenoeming is mogelijk (art. 8 lid 4 en 5 Appelregeling GG).

De classis kan als zij een zaak ontvankelijk verklaart een nieuwe adviescommissie instellen met vergaande bevoegdheden zoals het horen van partijen en opstellen van een conceptbeslissing. Die adviescommissie kan bestaan uit leden van de voorbereidingscommissie (art. 10 lid 5 sub b Appelregeling GG). De toelichting bij de appelregeling omschrijft de rol van beide commissies als volgt:

[D]e voorbereidingscommissie bereidt de behandeling op de classis voor, primair ten behoeve van de besluitvorming over de ontvankelijkheid van een appel. De adviescommissie adviseert - na de ontvankelijkheidsbeslissing - met betrekking tot de inhoudelijke besluitvorming. (Deputaatschap Kerkrecht van de Generale Synode 2019 van de Gereformeerde Gemeenten 2020:136)

Ook de particuliere synode en de generale synode hebben de mogelijkheid om een adviescommissie in te stellen, waarbij de appelregeling niets zegt over de samenstelling daarvan (artt. 13 lid 4 en 14 lid 4 Appelregeling GG).

De appelregeling van de GG bevat een aantal bijzondere bepalingen die te maken hebben met onafhankelijkheid in het licht van het systeem van afvaardiging. Bij de beraadslaging en besluitvorming door de classis als toetsende instantie zijn de indiener en de wederpartij niet aanwezig (artt. 11 lid 1 en 2 Appelregeling GG). De wederpartij zal in veel gevallen de kerkenraad zijn, die ook personen heeft afgevaardigd naar de classis. Deze bepaling voorkomt dat zij deelnemen aan de beraadslaging en de besluitvorming. Voor situaties waarin een indiener in (hoger) beroep gaat bij de particuliere synode tegen een beslissing van de classis bestaat een soortgelijke bepaling. In dat geval nemen 'de afgevaardigden die in persoon betrokken zijn geweest bij de uitspraak van de classis' geen deel aan de beraadslaging en de besluitvorming (art. 13 lid 3 sub b Appelregeling GG).

De GG kent een klachtencommissie voor situaties van seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties. Deze commissie is gezamenlijk met verschillende andere kerkgenootschappen. Hoewel het protocol geen duidelijkheid verschaft over de samenstelling van de commissie en de wijze van benoeming, bevat het protocol wel diverse bepalingen waaruit blijkt dat de klachtencommissie streeft naar onafhankelijkheid:

[B]ij een behandeling van een klacht wordt gewerkt met gemengde commissies (gespreksduo's) wat betreft kerkelijke achtergrond. Bij voorkeur is één van de betrokkenen lid van het kerkverband waarbinnen de klacht speelt. Deze is bekend met het eigene van het kerkgenootschap. Met de inzet van gemengde Klachtencommissie streeft de Klachtencommissie nadrukkelijk naar onafhankelijkheid. (art. 3 Protocol klachtencommissie inz. seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties)

De behandeling door de klachtencommissie resulteert in een advies aan de kerkenraad (art. 4 Protocol klachtencommissie inz. seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties). Daarop kunnen bijvoorbeeld tuchtmaatregelen volgen.

Seculier tuchtrecht: advocatentuchtrecht

De advocatenwet bepaalt dat er in het rechtsgebied van elk gerechtshof een raad van discipline is. De raden van discipline zijn belast met tuchtrechtspraak in eerste aanleg. Daarnaast is er een hof van discipline dat belast is met tuchtrechtspraak in hoger beroep (artt. 46, 46a en 51 Advocatenwet). De Stichting Ondersteuning Tuchtcolleges Advocatuur heeft de ondersteuning van de tuchtcolleges als taak en wordt gefinancierd door de Nederlandse orde van advocaten.

In het advocatentuchtrecht zijn de raden van discipline bevoegd om zaken in eerste aanleg te behandelen. Een raad van discipline bestaat bij de behandeling en de beslissing van een zaak uit één voorzitter en twee leden-advocaten. Als de zaak daar om vraagt, kan het tuchtcollege worden aangevuld met twee extra leden-advocaten (art. 47 lid 1 Advocatenwet). De (plaatsvervangende) voorzitters van de raad van discipline worden benoemd uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast (art. 46b lid 2 Advocatenwet). De leden-advocaten dienen in het rechtsgebied van het betreffende tuchtcollege als advocaat te zijn ingeschreven en minimaal vijf jaar ervaring te hebben als advocaat (art. 46b lid 3 Advocatenwet). De advocatenwet kent verder nog allerlei specifieke regelgeving over maximale termijnen, onverenigbare functies en verboden (zakelijke of familiare) relaties (art. 46b Advocatenwet).

Het hof van discipline is bevoegd om zaken in beroep te behandelen. Bij de behandeling en de beslissing van een zaak door het hof van discipline is de samenstelling als volgt: een (plaatsvervangend) voorzitter, een lid en een lid-advocaat. Ook in hoger beroep kan gekozen worden voor een samenstelling van vijf leden, waarbij dan naast de voorzitter twee leden en twee leden-advocaten deelnemen (art. 56 lid 4 Advocatenwet). Naast de (plaatsvervangende) voorzitters zijn er bij het hof van discipline ook leden die worden benoemd uit de leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak belast zijn (art. 51 lid 2 Advocatenwet). De meerderheid van een behandelend tuchtcollege bestaat daarmee uit niet-advocaten. Daarnaast zijn er leden-advocaten, waarvoor bij het hof van discipline geldt dat zij minimaal zeven jaar ervaring als advocaat dienen te hebben (art. 53 lid 2 Advocatenwet).

Seculier tuchtrecht: medisch tuchtrecht

In het medisch tuchtrecht zijn de regionale tuchtcolleges in eerste aanleg bevoegd om tuchtmaatregelen te nemen. In beroep is een centraal tuchtcollege bevoegd (art. 47 lid 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, hierna: 'Wet BIG'). Elk regionaal tuchtcollege telt twee rechtsgeleerde leden, waarvan één ook voorzitter is, en voor elke categorie van de aan het medisch tuchtrecht onderworpen personen drie leden-beroepsgenoten. Daarnaast zijn er plaatsvervangende rechtsgeleerde leden en plaatsvervangende leden-beroepsgenoten uit de verschillende categorieën (art. 55 lid 1 Wet BIG). Aan de behandeling van een zaak nemen deel de voorzitter, het andere rechtsgeleerde lid en drie leden-beroepsgenoten (uit de categorie waartoe de beklaagde hoort). Plaatsvervanging door een plaatsvervangend lid is mogelijk. Als de zaak zich ervoor leent, kan deze worden behandeld in een kleinere samenstelling, te weten de voorzitter en twee leden-beroepsgenoten of hun plaatsvervangers (art. 55 lid 2 Wet BIG). Verder regelt de Wet BIG dat elk college een secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen hebben, die allen rechtsgeleerden zijn (art. 55 lid 5 Wet BIG).

Het centrale tuchtcollege bestaat uit drie rechtsgeleerde leden, waarvan één ook voorzitter is. Daarnaast zijn er twee leden-beroepsgenoten voor elke categorie van de aan het medisch tuchtrecht onderworpen personen. Ook zijn er plaatsvervangende leden voor alle categorieën (art. 56 lid 1 Wet BIG). Aan de behandeling van een zaak nemen deel de voorzitter, de twee andere rechtsgeleerde leden en twee leden-beroepsgenoten (uit de categorie waartoe de beklaagde hoort). De meerderheid van het behandelend tuchtcollege bestaat daarmee uit niet-beroepsgenoten. Plaatsvervanging door plaatsvervangende leden is mogelijk (art. 56 lid 2 Wet BIG). Ook het centrale tuchtcollege heeft een secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen, die allen rechtsgeleerden zijn (artt. 56 lid 4 en 55 lid 5 Wet BIG).

Seculier tuchtrecht: tuchtrecht banken

Het tuchtrecht banken is georganiseerd in een Stichting Tuchtrecht Banken. Deze stichting houdt een tuchtcommissie (eerste aanleg) en commissie van beroep (hoger beroep) in stand (art. 11 Statuten Stichting Tuchtrecht Banken). De stichting wordt gefinancierd door (a) bijdragen van de Nederlandse Vereniging van Banken namens de bij die vereniging aangesloten kredietinstellingen, (b) de eigen inkomsten en de opbrengsten van de stichting, zoals opgelegde boetes en (c) schenkingen, erfstellingen en overige baten (art. 3.1 Statuten Stichting Tuchtrecht Banken).

De tuchtcommissie, de tuchtrechter in eerste aanleg, bestaat uit tenminste vijf personen waaronder de voorzitter (art. 4.3.1 Tuchtreglement bancaire sector). Verder geldt:

[D]e voorzitter en ten minste twee leden van de 4.3.2 Tuchtcommissie moeten voldoen aan de eisen voor benoembaarheid tot rechter in een rechtbank. De overige leden van de Tuchtcommissie zijn Deskundigen of andere personen met voor de tuchtrechtspraak nuttige kwaliteiten. Bij de benoeming van Deskundigen wordt rekening gehouden met de verschillende activiteiten van Banken. (art. 4.3.2 Tuchtreglement bancaire sector)

Voor de behandeling van een klacht wordt een behandelende tuchtcommissie samengesteld die bestaat uit drie of vijf leden, aan te wijzen door de voorzitter van de tuchtcommissie. Leden die werken in de bancaire sector dienen in de minderheid te zijn. Als de voorzitter zelf geen deel uitmaakt van de behandelende tuchtcommissie dient hij in ieder geval één lid dat voldoet aan de eisen voor benoeming als rechter bij een rechtbank (en geen deskundige is) aan te wijzen als lid van de behandelende tuchtcommissie. Dat lid treedt dan op als voorzitter (art. 5.1.2.1 Tuchtreglement bancaire sector). Personen die op enigerlei wijze gerelateerd zijn aan de klacht mogen geen onderdeel uitmaken van de behandeling van de klacht (art. 5.1.2.3 Tuchtreglement bancaire sector).

De bepalingen over samenstelling, benoeming en ontslag zijn van overeenkomstige toepassing bij de commissie van beroep, de tuchtrechter in hoger beroep (art. 6.3.1 Tuchtreglement bancaire sector).

 

Overeenkomsten en verschillen

In deze subparagraaf identificeer ik een aantal overeenkomsten en verschillen die uit de vergelijking van de hiervoor besproken stelsels ten aanzien van de positie en samenstelling van oordelende instanties naar voren komen. In paragraaf 5 vindt een nadere analyse van de achtergrond van de hierna geïdentificeerde overeenkomsten en verschillen plaats:

  • Binnen de NGK hebben de instanties die oordelen over tuchtmaatregelen deels een plaats binnen de structuur van kerkelijke vergaderingen. De kerkenraad is bevoegd om het primaire besluit te nemen om een tuchtmaatregel op te leggen, in sommige gevallen na goedkeuring van de regionale vergadering. In beroep oordeelt een onafhankelijk college voor de kerkelijke rechtspraak. In hoger beroep oordeelt een meerdere kerkelijke vergadering, namelijk de (landelijke) synode. Binnen de GG krijgt het tuchtrecht helemaal vorm binnen de structuur van de kerkelijke vergaderingen. Het gaat dan bij het primaire besluit veelal om de kerkenraad en in beroep om de meerdere kerkelijke vergaderingen, namelijk de classis, de particuliere synode en de generale synode. Deze meerdere vergaderingen worden getrapt samengesteld via een systeem van afvaardiging van aangewezen ambtsdragers. Binnen de PKN is de tuchtrechtspraak voor een belangrijk deel georganiseerd in tuchtcolleges die organisatorisch los staan van de kerkelijke vergaderingen. Dat systeem sluit meer aan bij het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken, waar ook sprake is van onafhankelijke tuchtcolleges.

  • Uit de behandeling van het kerkrecht van de NGK blijkt dat voor seksueel misbruik in kerkelijke relaties een aparte commissie is ingesteld. Daarnaast gelden in bepaalde gevallen afwijkende procedures. Zo is een kerkenraad bij schorsing van ambtsdragers verplicht om advies in te winnen bij een landelijke commissie. In de GG bestaat eveneens wat diversiteit wat betreft de procedures. Zo is ten aanzien van de schorsing van een predikant niet de kerkenraad maar de classis bevoegd. Bij de afzetting van ouderlingen en diakenen oordeelt de kerkenraad gezamenlijk met de kerkenraad van een naburige kerkelijke gemeente. Ook is er net als in de NGK een separate klachtencommissie voor situaties van seksueel misbruik in kerkelijke relaties. Binnen de PKN geldt dat voor 'de ambtsdragers en hen die in een bediening zijn gesteld, alsmede over degenen die de bevoegdheid hebben voor te gaan in de eredienst' ten aanzien van het primaire besluit tot het nemen van een tuchtmaatregel een ander orgaan bevoegd is. In beroep is wel hetzelfde orgaan bevoegd en de procedure bij misbruik is geïntegreerd in de gebruikelijke tuchtrechtelijke procedures. Daarbij gelden wel aanvullende waarborgen, zoals aanvulling van de oordelende instanties met deskundigen. Binnen het seculier tuchtrecht bestaat meer eenvormigheid qua procedures.

  • Als het gaat om de behandeling van hoger beroepen door de synode geldt dat de conceptregeling van de NGK voorschrijft dat de betreffende vergadering een behandelcommissie instelt om advies uit te brengen aan de kerkelijke vergadering. Ook binnen het kerkrecht van de GG geldt dat het instellen van een voorbereidingscommissie en adviescommissie in beeld komt, in dit geval bij de behandeling van beroepszaken door de classis. Bij (hoger) beroep op andere meerdere vergaderingen kunnen eveneens dergelijke commissies worden ingesteld. De PKN, het advocatentuchtrecht, het medisch tuchtrecht en het tuchtrecht banken kennen een voorbereidingsorgaan in deze vorm niet.

  • Wat betreft de samenstelling van tuchtcommissies geldt in de NGK dat de kerkelijke vergaderingen bestaan uit kerkelijke ambtsdragers. Nieuw is dat in de fase van beroep een onafhankelijk college uitspraak doet, dat niet noodzakelijk uit ambtsdragers bestaat. Het hoger beroep is dan weer opgedragen aan een kerkelijke vergadering, waarbij geldt dat wel een voorbereidingsorgaan is betrokken. Voor seksueel misbruik geldt een separate regeling. De klachtencommissie bestaat uit deskundigen op juridisch, gedragswetenschappelijk, pastoraal en zo mogelijk kerkrechtelijk vlak. Binnen de PKN bestaan de oordelende instanties uit predikanten en ouderlingen, waarbij wel sprake is van een jurist als adviserend lid. Als sprake kan zijn van misbruik worden de oordelende instanties voor de behandeling van het bezwaar uitgebreid met twee deskundigen. Binnen de GG bestaan alle oordelende instanties uit ambtsdragers. Het betreft namelijk kerkenraden of meerdere kerkelijke vergaderingen. Wel is er sprake van voorbereidingsorganen met deskundigen. Uitzondering zijn de klachtencommissies voor gevallen van seksueel misbruik in kerkelijke relaties.

  • In het advocatentuchtrecht wordt in eerste aanleg in beginsel aan de behandeling van een zaak deelgenomen door één voorzitter, een lid van de rechterlijke macht met rechtspraak belast, en twee leden-advocaten (beroepsgenoten). In hoger beroep is de verhouding anders: daar is het uitgangspunt dat de voorzitter en een lid leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast zijn en daarnaast één lid-advocaat (beroepsgenoot). Ook in het medisch tuchtrecht zijn in eerste aanleg de beroepsgenoten in de meerderheid, aangevuld met rechtsgeleerde leden. Wel is de voorzitter altijd een rechtsgeleerd lid. In beroep is de verhouding omgekeerd en zijn de rechtsgeleerde leden in de meerderheid. Daarnaast zijn er één of meer secretarissen, die allen rechtsgeleerden zijn. In het tuchtrecht banken dienen leden die werken in de bancaire sector in de minderheid te zijn. In alle gevallen neemt minimaal één jurist deel, die ook als voorzitter optreedt.

 

Benoeming en ontslag, verschoning en wraking van leden van oordelende instanties

Benoeming en ontslag, verschoning en wraking van leden van oordelende instanties in de Nederlandse Gereformeerde Kerken

In deze paragraaf behandel ik de rechtspositie van leden van oordelende instanties als het gaat om benoeming en ontslag, verschoning en wraking. Eerst komt het tuchtrecht van de NGK aan bod. In de NGK is de kerkenraad het orgaan dat bevoegd is om tuchtmaatregelen te treffen. Een kerkenraad bestaat uit predikant(en), ouderlingen en eventueel diakenen. De benoeming van ouderlingen en diakenen vindt plaats door de kerkenraad, met medewerking van de gemeente. De belijdende leden van de gemeente dragen namen aan van mogelijke kandidaten. Als de kerkenraad meerdere kandidaten geschikt acht, laat de kerkenraad de belijdende leden van de gemeente kiezen (art. B16 Kerkorde NGK). Gemeenteleden hebben ook de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de benoeming van een ouderling of diaken (artt. B16.4 en F3 Kerkorde NGK). Een predikant wordt beroepen door de kerkenraad. Als de predikant dat beroep aanneemt wordt diegene bevestigd als predikant van de gemeente en daarmee onderdeel van de kerkenraad. Ook in dit proces en de voorbereiding daarvan spelen gemeenteleden een rol en hebben zij de mogelijkheid om bezwaar in te dienen (artt. B4 en F3 Kerkorde NGK).

Ambtsdragers zijn in de uitoefening van hun ambt onderworpen aan de kerkelijke tucht. Zij kunnen worden geschorst en vervolgens afgezet ('ontslagen') als zij 'een openbare of in ander opzicht ernstige zonde' begaan, hun ambt verwaarlozen of misbruiken, de ambtelijke waarschuwingen negeren of (allen ten aanzien van predikanten) in strijd handelen met het verbindingsformulier (artt. B13 en B18 Kerkorde NGK). De kerkorde regelt dat: 'Buiten beraadslaging en buiten stemming blijft ieder die persoonlijk belanghebbende is bij een te nemen besluit'. (art. F1.3 Kerkorde NGK).

De conceptregeling voor de kerkelijke rechtspraak legt vast dat de synode de leden van het landelijke college voor het kerkelijke beroep benoemt (art. 1.1 Concept LRKR NGK). Het gaat om minimaal negen leden die 'over voldoende deskundigheid en competenties beschikken om op professionele, onafhankelijke en onpartijdige wijze aan het werk van het college deel te kunnen nemen' (artt. 1.2 en 1.3 Concept LRKR NGK). De synode 'waarborgt' daarbij 'dat in het college voldoende algemeen juridische, kerkrechtelijke en theologische deskundigheid aanwezig is' (art. 1.4 Concept LRKR NGK). Ook kunnen er plaatsvervangende leden worden benoemd met het oog op specifieke specialistische kennis. Daarbij wordt in de toelichting het voorbeeld van een arbeidsdeskundige genoemd (art. 1.5 Concept LRKR NGK). Leden en plaatsvervangende leden worden benoemd voor een termijn van drie jaar. Herbenoeming is maximaal twee keer mogelijk. De synode benoemd een voorzitter, terwijl het college zelf een plaatsvervangend voorzitter en secretaris uit haar midden aanwijst. Verder heeft het college de mogelijkheid om een ambtelijk secretaris aan te stellen (artt. 1.6 en 1.7 Concept LRKR NGK).

Bij de behandeling van een beroep bestaat het college uit drie door de voorzitter aan te wijzen leden, waarbij de voorzitter ook een voorzitter van het behandelend college aanwijst (artt. 3.1 en 3.2 Concept LRKR NGK). Er zijn regelingen voor verschoning en wraking (artt. 3.3 en 3.4 Concept LRKR NGK).

In hoger beroep oordeelt de (landelijke) synode. De conceptregeling schrijft voor dat er daarbij een behandelcommissie wordt ingesteld die advies uitbrengt aan de synode. De behandelcommissie bestaat uit tenminste drie personen, waarvan tenminste twee ervaring hebben in de kerkelijke rechtspraak (art. 13.2 Concept LRKR NGK). Er is een regeling voor verschoning en wraking (art. 13.2 Concept LRKR NGK). De synode zelf, die de uitspraak doet, wordt samengesteld door afvaardiging. De conceptregeling bevat in dat verband de volgende bepaling:

[D]e afgevaardigden in de synode die persoonlijk betrokken zijn geweest bij het bestreden besluit, de zaak in geschil of de behandeling van bezwaar en beroep, nemen geen deel aan de behandeling en de beraadslaging. Partijen kunnen het moderamen attenderen op mogelijke partijdigheid van een afgevaardigde. Zo nodig beslist de synode hierover in besloten zitting. (art. 19.3 Concept LRKR NGK)

Ten aanzien van de klachtencommissie seksueel misbruik is het volgende geregeld over benoeming en ontslag:

De leden van de commissie worden benoemd door deputaten Seksueel Misbruik in Kerkelijke Relaties resp. de Commissie Meldpunt Seksueel Misbruik. Benoeming van de commissieleden geldt voor drie jaar. Herbenoeming is maximaal viermaal mogelijk. De zittingsduur van een lid, dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats de benoeming plaatsvindt. Deputaten respectievelijk de Commissie Meldpunt Seksueel Misbruik kan een benoeming om dringende redenen tussentijds beëindigen. (Art. 4 lid 3 Regeling Klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties)

De beroepscommissie kent een soortgelijke bepaling (art. 4 lid 3 Regeling Beroepscommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties). Wraking is mogelijk en uit het geheel van de bepalingen lijkt te volgen dat ook verschoning mogelijk is (artt. 4 lid 1 en 12 lid 3 van de beide regelingen).

Rechtsvergelijkend perspectief

Kerkelijk tuchtrecht: Protestantse Kerk in Nederland

Wat betreft de benoeming van predikanten en ouderlingen zijn er veel overeenkomsten met de situatie in de NGK. De kerkorde van de PKN bepaalt: 'De roeping tot het ambt in de gemeente geschiedt van Christuswege door de gemeente bij monde van de kerkenraad' (ord. 3-1-1 lid 1 Kerkorde PKN). In de regel vindt er een verkiezing door de stemgerechtigde leden van de gemeente plaats, uit één of meer door de kerkenraad gestelde kandidaten. In sommige gevallen vindt de verkiezing door de kerkenraad zelf plaats (ord. 3-1-4 lid 5, 6, 8 en 9 en ord. 3-1-6 Kerkorde PKN).

De leden van de classicale colleges voor het opzicht worden benoemd door de classicale vergaderingen, de leden van het generale college voor het opzicht door de generale synode. De benoemingsperiode is maximaal tien jaar en voor adviserende leden vier jaar (ord. 10-3-8 lid 3, 4, 6 en 7 Kerkorde PKN). De classicale vergaderingen bestaan uit ambtsdragers die zijn afgevaardigd door lokale gemeenten (ord. 4-3-13 lid 1 Kerkorde PKN). De generale synode bestaat uit ambtsdragers die zijn afgevaardigd door de classicale vergaderingen en de evangelisch-lutherse synode (ord. 4-5-24 lid 1 Kerkorde PKN).

Predikanten en ouderlingen zijn in de uitoefening van hun ambt onderworpen aan de kerkelijke tucht. Zij kunnen worden geschorst en vervolgens afgezet ('ontslagen') als er sprake is van 'veronachtzaming of misbruik van het ambt dan wel de bediening dan wel de door de kerk toegekende bevoegdheden' (ord. 10-3-9 lid 7 Kerkorde PKN). Voor alle colleges bestaat een algemene regeling voor verschoning en wraking (GR 11-1-8 2, 3, 4 en 5 Kerkelijke rechtspraak PKN).

Kerkelijk tuchtrecht: Gereformeerde Gemeenten

De kerkenraad is het orgaan dat in veel gevallen bevoegd is om tuchtmaatregelen te nemen. De kerkenraad bestaat uit predikant(en), ouderlingen en diakenen. Op hoofdlijnen komt de procedure voor benoeming overeen met de NGK en de PKN. Een predikant wordt beroepen door de kerkenraad 'na verkiezing door de gemeente uit een door de kerkenraad gestelde voordracht, onder goedkeuring van de classis' (artt. 4 lid 2 en 5 lid 1 Kerkorde GG). Ouderlingen en diakenen worden eveneens door de gemeente gekozen uit door de kerkenraad gestelde dubbeltallen, met dien verstande dat de kerkenraad in bijzondere omstandigheden zelfstandig ouderlingen en diakenen kan verkiezen (artt. 22 lid 1 en 2 en 24 Kerkorde GG). De gemeenteleden zijn bij zowel de benoeming van predikanten als ouderlingen en diakenen betrokken door de verkiezing uit de door de kerkenraad gestelde kandidaten. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om voorafgaand aan de bevestiging in het ambt bezwaar in te dienen tegen de benoeming (artt. 4 lid 1 en 4, 5 lid 2, 22 lid 3 en 24 Kerkorde GG).

Predikanten, ouderlingen en diakenen zijn onderworpen aan het kerkelijk tuchtrecht over ambtsdragers. Zij kunnen worden afgezet, of als het gaat om een predikant eerst geschorst, als sprake is van 'een openbare, ernstige zonde die voor de gemeente schandelijk is, of voor de overheid strafwaardig' (art. 79 Kerkorde GG).

Ten aanzien van de kerkenraad bevat de kerkorde geen regeling voor verschoning en/of wraking. Wat betreft de meerdere vergaderingen (classis, particuliere synode en generale synode) die in beroep als toetsende instantie optreden ligt dat anders. Aan bod zijn al gekomen de bepalingen die te maken hebben met onafhankelijkheid in het licht van het systeem van afvaardiging. Ten aanzien van de voorbereidingscommissie appelzaken is daarnaast de volgende bepaling opgenomen:

Een commissielid dat in een persoonlijke relatie staat tot een van de partijen of een andere bij de zaak betrokken persoon, neemt geen deel aan de behandeling van de zaak (art. 8 lid 6 Appelregeling GG). Voor de classis geldt het volgende:

[I]ndien de indiener en/of de wederpartij van mening zijn/is dat er omstandigheden zijn om aan te nemen dat een lid van de classis in onvoldoende mate onpartijdig staat ten opzichte van de te behandelen zaak, doet hij voor aanvang van de behandeling van het ingediende appelschrift daarvan mededeling aan de voorzitter van de classis. De classis beslist vervolgens over de deelname van het betrokken lid aan de behandeling, beraadslaging en besluitvorming. (art. 10 lid 2 Appelregeling GG)

Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de particuliere synode en de generale synode (artt. 13 lid 2 en 14 lid 2 Appelregeling GG). Het protocol voor de klachtencommissie seksueel misbruik kent in artikel 6 de volgende regeling:

[D]e Klachtencommissie hecht veel waarde aan haar onafhankelijkheid. Een Klachtencommissielid zal zich terugtrekken uit de behandeling van een zaak als hij of zij klager kent. Te denken valt aan een zaak die speelt in de eigen kerkelijke gemeente, of wanneer het familierelaties, vrienden, eigen patiënten of cliënten betreft.

Als de bezetting van de Klachtencommissie het toelaat, proberen ambtsdragers (zoveel mogelijk) afstand te nemen van de te behandelen zaak wanneer die zich afspeelt in de eigen classis. (art. 6 Protocol klachtencommissie inz. seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties)

Seculier tuchtrecht: advocatentuchtrecht

De (plaatsvervangende) voorzitters van een raad van discipline worden benoemd door de Minister voor Rechtsbescherming uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast voor een periode van vier jaar (art. 46b lid 2 Advocatenwet). Deze termijn kan één keer worden verlengd (art. 46b lid 5 Advocatenwet). De (plaatsvervangende) leden-advocaten van een raad van discipline worden door het college van afgevaardigden gekozen uit voordrachten van de raden van orden, eveneens voor een termijn van vier jaar. In aanmerking komen advocaten die kantoor houden binnen het rechtsgebied van de betrokken raad en die langer dan vijf jaar als advocaat in Nederland zijn ingeschreven (art. 46b lid 3 en 4 Advocatenwet). Er zijn verschillende incompabiliteiten (art. 46b lid 12 en 13 Advocatenwet). Bij het hof van discipline geldt dat de regering de (plaatsvervangende) voorzitters en leden benoemt, met uitzondering van de (plaatsvervangende) leden-advocaten. De leden-advocaten worden gekozen door het college van afgevaardigden, waarbij minimaal zeven jaar ervaring als voorwaarde geldt. De benoemingsperiode is vijf jaar (art. 51 lid 1 en 2 Advocatenwet).

Voor het ontslag bepaalt de advocatenwet diverse bepalingen uit de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing (art. 46b lid 14 en 15 Advocatenwet). In de regeling van het advocatentuchtrecht is de strafrechtelijke regeling over verschoning en wraking van overeenkomstige toepassing verklaard (artt. 47 lid 2 en 56 lid 6 Advocatenwet en artt. 512-519 Wetboek van Strafvordering).

Seculier tuchtrecht: medisch tuchtrecht

De voorzitters (en zijn plaatsvervangers) worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. De overige leden en plaatsvervangende leden worden benoemd bij besluit van Onze Minister. De benoemingsperiode is zes jaar, herbenoeming is mogelijk. De (plaatsvervangende) secretarissen worden aangewezen bij besluit van Onze Minister voor de duur dat de functie deel uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar (artt. 55 lid 3, 4 en 5 en 56 lid 3 Wet BIG). Voor rechtsgeleerde leden gelden dezelfde kwaliteitseisen als die voor de benoeming tot rechterlijk ambtenaar, voor de (plaatsvervangende) leden-beroepsgenoten geldt dat zij 'worden benoemd uit personen die ingeschreven staan in het desbetreffende register' (artt. 5 lid 4 Wet BIG en 5 lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren).

Tussentijds ontslag is mogelijk op eigen verzoek. Ook wordt ontslag verleend met het bereiken van de leeftijd van 70 jaar. De benoeming van een (plaatsvervangend) lid-beroepsgenoot eindigt bij doorhaling van zijn inschrijving in het register, schorsing, het onherroepelijk opgelegd krijgen van bepaalde tuchtrechtelijke maatregelen en beperking van de beroepsuitoefening op bepaalde in de wet geregelde gronden (art. 59 Wet BIG). Voor het ontslag bepaalt de Wet BIG verder diverse bepalingen uit de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing (art. 60 Wet BIG). In de regeling van het medisch tuchtrecht is de strafrechtelijke regeling over verschoning en wraking van overeenkomstige toepassing verklaard (artt. 63 Wet Big en 512-519 Wetboek van Strafvordering).

Seculier tuchtrecht: tuchtrecht banken

Het bestuur van de Stichting Tuchtrecht Banken benoemt de voorzitter van de tuchtcommissie. De overige leden worden eveneens door het bestuur benoemd, zij het in overleg met de voorzitter van de tuchtcommissie (art. 4.3.5 Tuchtreglement bancaire sector 2018). Benoeming geldt voor een termijn van drie jaar, herbenoeming is driemaal mogelijk (art. 4.3.8 Tuchtreglement bancaire sector 2018). Het is niet mogelijk om zowel lid te zijn van de tuchtcommissie als van de commissie van beroep (art. 4.3.4 Tuchtreglement bancaire sector 2018). Verder zijn er verschillende incompatibiliteiten om de onafhankelijkheid te waarborgen (art. 4.3.3 Tuchtreglement bancaire sector 2018). Schorsing of ontslag is mogelijk op dezelfde gronden als rechterlijke ambtenaren op grond van de artikelen 46f-46m Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren kunnen worden ontslagen (art. 4.3.7 Tuchtreglement bancaire sector 2018).

Een lid van een tuchtcollege of commissie van beroep die is aangewezen om een klacht te behandelen kan zich verschonen. Daarnaast heeft de verweerder de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen tegen één of meer leden van de tuchtcommissie of commissie van beroep 'op grond van feiten of omstandigheden waardoor zijn onpartijdigheid bij de behandeling van de Klacht aan gerechtvaardigde twijfel onderhevig is' (afdeling 5.2 en artikel 6.3.1 Tuchtreglement bancaire sector 2018).

 

Overeenkomsten en verschillen

Wat betreft de regels rondom benoeming en ontslag valt het onderscheid op tussen ambtsdragers en degenen die specifiek benoemd zijn voor een rol in de tuchtrechtspraak. Ambtsdragers worden benoemd in de lokale gemeente en vervolgens via een systeem van afvaardiging afgevaardigd naar de meerdere kerkelijke vergaderingen. Vanuit hun rol in die kerkelijke vergaderingen krijgen ze te maken met het uitoefenen van de kerkelijke tucht. Hun benoeming en ontslag is gekoppeld aan het bredere functioneren als ambtsdrager.

In de NGK geldt voor het opleggen van tuchtmaatregelen door de kerkenraad geen uitgewerkte regeling voor verschoning en wraking. In (hoger) beroep en bij de klachtencommissies seksueel misbruik is dat wel het geval. Datzelfde geldt voor de GG. Binnen de PKN en het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken geldt dat er wel voor alle instanties een regeling is voor verschoning en wraking.

 

Analyse: verklaring overeenkomsten en verschillen

Binnen of buiten de structuur van kerkelijke vergaderingen

In deze paragraaf analyseer ik de achtergronden van de overeenkomsten en verschillen die uit de rechtsvergelijking naar voren zijn gekomen. Een eerste kenmerkend verschil tussen het tuchtrecht van de GG en de PKN is dat bij de GG de kerkelijke tucht grotendeels een plaats heeft binnen de structuur van kerkelijke vergadering, terwijl binnen de PKN vooral onafhankelijke colleges met tuchtrechtspraak belast zijn. De NGK neemt daarin een tussenpositie in. De positie van de PKN komt het meest overeen met die van de groepen uit het seculier tuchtrecht.

Een achtergrond voor het feit dat het kerkelijk tuchtrecht binnen verschillende kerken in eerste instantie bij kerkelijke vergaderingen is belegd, is dat de kerkelijke tucht een pastoraal karakter heeft (Strauss 2018:2-4). De theoloog J.W. van Pelt schrijft in dit verband in zijn dissertatie:

[T]ucht in deze zin opgevat, is gericht op heiliging en behoud van het leven. Het heeft een uiterst positief doel en geeft mede gestalte aan de verantwoordelijkheid die ambtsdragers in de gemeente van Christus hebben voor de mensen die aan hun pastorale zorg worden toevertrouwd. (Van Pelt 1999:320)

Pastoraat heeft primair een plaats in de kerkelijke gemeente. Van Pelt schrijft in dit verband:

[D]aarbij ligt de eerste verantwoordelijkheid van het pastoraat in de gemeente, die immers als lichaam van Christus opgebouwd moet worden. Verder is de gemeente als verbondsgemeenschap betrokken bij de roeping, de zending en de voortgang van het pastoraat. (Van Pelt 1999:349)

Deze verbondenheid aan de kerkelijke gemeente geldt in het bijzonder voor de kerkelijke tucht als pastorale handeling. Wat verder opvalt is dat Van Pelt refereert aan 'de verantwoordelijkheid die ambtsdragers in de gemeente van Christus hebben'. In de volgende paragraaf ga ik uitgebreider in op de rol en bevoegdheid van ambtsdragers in het kader van de kerkelijke tucht. De achtergrond voor het behandelen van tuchtkwesties door kerkelijke vergaderingen is verder de positie van kerkelijke vergaderingen in het gereformeerd kerkrecht. Senior raadsheer H. de Hek noemt het uitgangspunt dat de kerkelijke rechtspraak de verantwoordelijkheid is van kerkelijke vergaderingen die bestaan uit ambtsdragers 'geen bijkomstigheid, maar essentieel' is, gelet op de historische ontwikkeling van het gereformeerd kerkrecht (De Hek 2019:315).

Er zijn verschillende redenen waarom er kerken zijn die er toch voor kiezen om de tuchtrechtspraak (deels) bij een onafhankelijk college te beleggen. De NGK, die dat voor de procedure in beroep doet, geeft als reden de gewenste ervaring en deskundigheid. In de toelichting op de conceptkerkorde van de NGK staat dat een gebrek aan zaken bij de meerdere vergaderingen leidt tot een gebrek aan ervaring waardoor deze vergaderingen fouten maken bij de behandeling van zaken (Werkgroep Toekomstige Kerkorde 2019:44). Eén centraal college behandelt meer zaken, waardoor deskundigheid en ervaring gecentraliseerd wordt. Dat komt de behandeling van zaken ten goede.

In algemene zin geldt dat een tuchtcollege met een meer onafhankelijke positie ten opzichte van de kerkelijke vergaderingen (die ook het 'bestuur' van de kerk vormen) meer aansluit bij de fundamentele beginselen van procesrecht. Onafhankelijkheid is een belangrijk uitgangspunt voor rechtspraak. Dit is niet alleen een juridische kwestie, maar er zijn ook theologische gezichtspunten die hiervoor pleiten. Een gezichtspunt is dat het intern beslechten van conflicten een belangrijk kerkrechtelijk uitgangspunt is. In dit verband speelt het Bijbelgedeelte 1 Korinthe 6:1-8 een rol waar Paulus gelovigen verwijt dat zij interne conflicten voorleggen aan wereldse (ongelovige) rechters. Dit vormt een aansporing om zorg te dragen voor een zorgvuldige procedure die met voldoende processuele waarborgen is omkleed. Als een procedure daar niet aan voldoet, staat namelijk de weg naar de statelijke rechter sneller open (zie bijvoorbeeld: Boele-Noort & Dijkstra 2021; Zondag 2019). Een ander gezichtspunt is het Bijbelse uitgangspunt dat de schijn van het kwaad moet worden vermeden (zie Thessalonicenzen 5:22). Hoewel iemand die niet onafhankelijk tegenover een kwestie staat mogelijk een rechtvaardig oordeel kan vellen, kan de indruk toch ontstaan bij betrokkenen of de buitenwereld dat de slager zijn eigen vlees keurt. Het vermijden van die schijn valt daarbij samen met het vermijden van het risico dat dit gebeurt. Kerkrechtdeskundige L.J. Koffeman wijst in een hoofdstuk over integriteit in het kerkrecht op het belang van het beperken van risico's door bijvoorbeeld een systeem van checks and balances, heldere regels voor besluitvorming en adequate mogelijkheden voor het laten toetsen van besluiten (Koffeman 2009:279).

Ambtsdragers/leden van de groep of juristen

Gelieerd aan de vorige vraag is de vraag naar de samenstelling van de tuchtcolleges. Gaat dat om leden van de groep of om 'onafhankelijke' buitenstaanders, meestal juristen? In het kerkelijk tuchtrecht: gaat het om ambtsdragers of om bijvoorbeeld juristen? Het blijkt dat daarin verschillende keuzes worden gemaakt. Deze verschillen zijn enerzijds te verklaren vanuit de algemene discussie in het tuchtrecht over dit onderwerp. Hoogleraar rechtspleging L.E. de Groot-van Leeuwen omschrijft dit als volgt:

[D]e spanning tussen beroepsgroepen en overheid speelt ook in het voortdurende debat over wie het voor het zeggen zou moeten hebben in de tuchtrechtspraak: zijn het de leden van de beroepsgroep, de overheid of buitenstaanders die lid moeten zijn van de tuchtcolleges? Professionals verdedigen hun autonome positie vaak hartstochtelijk en houden vast aan hun zelfregulatie. Het is dan ook niet verrassend dat waar de beroepsgroep meestal van mening is dat beroepsgenoten het beste kunnen oordelen over wat gepast of ongepast beroepsmatig gedrag is, door buitenstaanders velerlei tegenwerpingen worden gemaakt tegen een beroepsgroep die het tuchtrecht geheel en al zelf in handen heeft. (De Groot-Van Leeuwen 2016:530)

Veelgenoemd argument is dat juist mensen uit de groep betrokken zijn bij en verantwoordelijk zijn voor de ethiek binnen die groep. In het protestantse kerkelijk tuchtrecht speelt aanvullend het standpunt dat de kerk principieel bestuurd moet worden door de kerkelijke ambtsdragers (vgl. bijvoorbeeld art. 30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). Ambten spelen in de gereformeerde theologie een belangrijke rol. Veel gereformeerde kerkordes besteden dan ook direct in het begin uitgebreid aandacht aan de verschillende ambten (of diensten). Kerken uit de gereformeerde traditie kennen tegenwoordig doorgaans de volgende ambten: predikant, ouderling en diaken (Selderhuis 2019:219-222). Het ambt wordt gezien als iets waartoe God mensen roept (Van den Brink & Van der Kooi 2012:555; Selderhuis 2019:222; Van Genderen & Velema 1992:663). Christus schakelt mensen in voor de regering van Zijn gemeente. Die taak vraagt 'om leiding en om een mandaat dat ten diepste rust in de roeping van Christus zelf en de bekrachtiging met de Heilige Geest' (Van den Brink & Van der Kooi 2012:560). Tegen die achtergrond hebben ambtsdragers in de gemeente gezag en bevoegdheden (vgl. Van Genderen & Velema 1992:664-664). Het gaat om de macht om te leren (potestas dogmatica), de macht om te regeren (potestas ordinis et regiminis) en de macht om het recht uit te oefenen (potestas juridisctionis) (Selderhuis 2019:221, die verwijst naar Voetius). Bij deze ambtelijke bevoegdheid hoort ook de uitoefening van de kerkelijke tucht (Bouwman 1988:206-207).

Waar wel wordt gekozen voor 'buitenstaanders' als lid van tuchtcolleges worden de in de vorige paragraaf genoemde argumenten zoals onafhankelijkheid, ervaring en deskundigheid aangedragen.

Verschillende routes voor verschillende situaties en voorbereidingsorganen

Wat verder opvalt is dat in een aantal kerken voor verschillende gevallen verschillende routes bestaan. Het meest duidelijke voorbeeld daarvan is de aparte klachtencommissie voor gevallen van seksueel misbruik. Een procedure bij die klachtencommissie gaat dan vooraf aan de toepassing van de kerkelijke tucht. De NGK en de GG hebben een dergelijke commissie ingesteld of althans zijn daar bij aangesloten. In de PKN, maar ook in het seculier tuchtrecht worden dergelijke kwesties in beginsel via de gebruikelijke tuchtprocedure afgehandeld. Een ander voorbeeld is dat binnen de NGK en de GG in bepaalde gevallen goedkeuring nodig is van dan wel de bevoegdheid verschuift naar andere organen, zoals de regiovergadering of de classis.

Een verklaring voor deze verschillende routes is dat de groep die onderworpen is aan het betreffende tuchtrecht minder gevarieerd is. Het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken heeft alleen betrekking op professionals, terwijl aan het kerkelijk tuchtrecht ook gemeenteleden zonder bijzondere functie onderworpen zijn. Aan de andere kant is het zo dat bijvoorbeeld het medisch tuchtrecht een variëteit aan beroepen omvat, van tandartsen tot gezondheidszorgpsychologen. Dat wordt afgedekt door de samenstelling van het tuchtcollege in plaats van door het instellen van verschillende organen. Zaken rondom bijvoorbeeld seksueel misbruik kunnen in die groepen in de gewone tuchtprocedure worden behandeld.

Een verklaring voor de verschillende routes in het kerkelijk tuchtrecht zijn de gewenste onafhankelijkheid en deskundigheid die in een systeem van kerkelijke vergaderingen niet altijd in voldoende mate gewaarborgd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld lastig als een kerkenraad die geen deskundigen bevat een oordeel moet vellen over vermeend misbruik door een lid van diezelfde kerkenraad. Dit probleem speelt niet of minder als sprake is van onafhankelijke tuchtcolleges, zoals in het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht, tuchtrecht banken en het tuchtrecht van de PKN. Kerkgenootschappen die niet kiezen voor onafhankelijke tuchtcolleges achten meer onafhankelijkheid of deskundigheid voor bepaalde situaties soms wel wenselijk. Denk bijvoorbeeld aan de behandeling van zaken rondom seksueel misbruik of maatregelen die de rechtspositie van de predikant raken. Dat verklaart het gegeven dat er in die kerkgenootschappen verschillende routes bestaan afhankelijk van de aard van de zaak. Het lijkt echter moeilijk te verantwoorden dat dit argument alleen zou gelden bij situaties van seksueel misbruik en niet bij andere gevallen van grensoverschrijdend gedrag in kerkelijke gezagsrelaties, zoals machtsmisbruik en financieel misbruik. In de NGK en de GG geldt echter dat alleen voor die situaties de weg naar de klachtencommissies openstaat.

Benoeming en ontslag, verschoning en wraking

Wat betreft de regels rondom benoeming en ontslag valt het onderscheid op tussen ambtsdragers en degenen die specifiek benoemd zijn voor een rol in de tuchtrechtspraak. Ambtsdragers worden benoemd in de lokale gemeente en vervolgens via een systeem van afvaardiging afgevaardigd naar de meerdere kerkelijke vergaderingen. Vanuit hun rol in die kerkelijke vergaderingen krijgen ze te maken met het uitoefenen van de kerkelijke tucht. Hun benoeming en ontslag is gekoppeld aan het bredere functioneren als ambtsdrager. Dit is verklaarbaar vanuit de gekozen structuur van rechtspraak door kerkelijke vergaderingen, maar leidt er tegelijkertijd toe dat er minder ruimte is om bijvoorbeeld specifieke deskundigheid te vragen of de onafhankelijkheid te waarborgen.

In de NGK geldt voor het opleggen van tuchtmaatregelen door de kerkenraad geen uitgewerkte regeling voor verschoning en wraking. In (hoger) beroep en bij de klachtencommissies seksueel misbruik is dat wel het geval. Datzelfde geldt voor de GG. Binnen de PKN en het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken geldt dat er wel voor alle instanties een regeling is voor verschoning en wraking. Verklaring voor dit onderscheid is dat in de NGK en GG beoogd is om de procedure bij de kerkenraad niet te veel te formaliseren. Overwogen zou echter kunnen worden om in lijn met het seculier tuchtrecht en het tuchtrecht van de PKN ook voor de procedure rondom het primaire besluit tot het nemen van een tuchtmaatregel een beperkt aantal procedurele waarborgen vastleggen, zoals een regeling voor verschoning en wraking.

 

Ten slotte

In dit artikel stonden de verschillen en overeenkomsten centraal tussen de regels over de positie en samenstelling van oordelende instanties in enerzijds het kerkelijk tuchtrecht van de NGK, de PKN en de GG en anderzijds het advocatentuchtrecht, medisch tuchtrecht en tuchtrecht banken. Uit dit artikel blijkt dat er belangrijke verschillen zijn tussen deze vormen van tuchtrecht. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of er sprake is van scheiding van machten, de mate waarin er verschillende routes zijn voor verschillende situaties en de vraag of er een apart orgaan is voor de voorbereiding van tuchtzaken. Ook de samenstelling van oordelende instanties varieert sterk. Deze verschillen en overeenkomsten kunnen voor een deel begrepen en verklaard worden vanuit theologische overwegingen die ten grondslag liggen aan de inrichting van de tuchtrechtelijke procedures. Zo ligt het gelet op het pastorale karakter van het kerkelijk tuchtrecht voor de hand dat de tuchtuitoefening plaatsvindt door ambtsdragers. Dat neemt niet weg dat er vanuit theologisch oogpunt aanleiding is om zoveel mogelijk de zorgvuldigheid van de procedure, onder meer wat betreft deskundigheid en onafhankelijkheid, te waarborgen. Daarbij kan het tuchtrecht van andere groepen als inspiratiebron dienen.

 

Erkenning

De auteur dankt zijn phd-begeleiders voor hun opmerkingen bij eerdere versies van dit artikel en dit onderzoek: prof. dr. C. van den Broeke, prof. dr. R.P.C. Pahud de Mortanges, prof. dr. J.H.F. Schaeffer.

Tegenstrijdige belangen

De auteurs verklaren geen financiële of persoonlijke belangen te hebben die hen ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.

Auteursbijdragen

A.D. is de enige auteur van dit onderzoeksartikel.

Ethische overwegingen

Dit artikel hield zich aan al de ethische normen voor wetenschappelijk onderzoek zonder rechtstreeks contact met mensen of dieren.

Fondseninformatie

De auteurs hebben geen specifieke subsidie ontvangen van een financieringsinstantie in de publieke, commerciële of non-profit sector.

Beschikbaarheid van data

Het delen van gegevens is niet van toepassing op dit artikel omdat er geen nieuwe gegevens zijn gemaakt of geanalyseerd in dit onderzoek.

Vrijwaring

De meningen die in dit artikel eventueel tot uitdrukking komen, zijn die van de auteurs en reflecteren niet noodzakelijkerwijs het officiële beleid van de instituten waaraan de auteurs verbonden zijn.

 

Literatuurverwijzingen

Advocatenwet.

Boele-Noort, T.E. & Dijkstra, A., 2021, '5. Kerkelijke tucht en de angst voor de rechter', in T.E. Boele-Noort en P.T. Pel (reds.), Kerk en recht in balans. Aandacht voor de kwaliteit van de kerkelijke rechtsorde, pp. 53-60, Theologische Universiteit Apeldoorn, Apeldoorn.         [ Links ]

Bouwman, H., 1988, De kerkelijke tucht naar het gereformeerde kerkrecht, Uitgeverij De Groot Goudriaan, Kampen.         [ Links ]

De Groot-Van Leeuwen, L.E., 2016, 'Tuchtrecht voor de juridische beroepen: wee en wel', Ars Aequi, 528-534.         [ Links ]

De Hek, H., 2019, '3.c.5. Appèl en revisie', in H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, pp. 313-321, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

Den Tonkelaar, J.D.A., 2016, 'Terugkerende vragen in het tuchtrecht', Ars Aequi, 564-571.         [ Links ]

Deputaatschap Kerkrecht van de Generale Synode 2019 van de Gereformeerde Gemeenten, 2020, en met orde. Handreiking bij Dordtse Kerkorde, Appel en Tucht, Den Hertog, Houten.         [ Links ]

Gereformeerde Gemeenten, 2019, Kerkorde vastgesteld door de Nationale Synode van de Gereformeerde Kerken, samengeroepen en gehouden in opdracht van de Hoogmogende Heren Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619. Herzien en vastgesteld door de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten van 2019, viewed 19 November 2022, from https://gergemkerkrecht.nl/dordtse-kerkorde (Kerkorde GG).         [ Links ]

Gereformeerde Gemeenten, 2021, Protocol klachtencommissie inz. seksueel misbruik in kerkelijke en/of pastorale gezagsrelaties, viewed 19 November 2022, from https://www.gergeminfo.nl/publicaties/protocol-klachtencommissie-seksueel-misbruik?modal=media-viewer.         [ Links ]

Gereformeerde Gemeenten, Appelregeling 2019, viewed 19 November 2022, from https://gergemkerkrecht.nl/appelregeling/2-appelregeling (Appelregeling GG).         [ Links ]

Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en Nederlands Gereformeerde Kerken, Kerkorde ten dienste van de toekomstige Nederlandse Gereformeerde Kerken in eerste lezing 13 november 2021, viewed 19 November 2022, from https://onderwegnaar1kerk.nl/kerkorde/.         [ Links ]

Knapen, M., 2020, 'Zelfs kerkrecht vernieuwt een beetje, nu nog de interne procedures', in www.mr-online.nl, viewed 16 november 2022, from https://www.mr-online.nl/zelfs-kerkrecht-vernieuwt-een-beetje-nu-nog-de-interne-procedures/.         [ Links ]

Koffeman, L.J., 2009, Het goed recht van de kerk. Een theologische inleiding op het kerkrecht, Kok, Kampen.         [ Links ]

Meldpunt Seksueel Misbruik in Kerkelijke Relaties, Regeling Beroepscommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties, viewed 14 March 2023, from https://meldpuntmisbruik.nl/wp-content/uploads/2017/11/Klachtenregeling_2017-2.pdf (regeling Beroepscommissie seksueel misbruik NGK).         [ Links ]

Meldpunt Seksueel Misbruik in Kerkelijke Relaties, Regeling Klachtencommissie seksueel misbruik in kerkelijke relaties, viewed 14 March 2023, from https://meldpuntmisbruik.nl/wp-content/uploads/2017/11/Klachtenregeling_2017-2.pdf (regeling Klachtencommissie seksueel misbruik NGK).         [ Links ]

Nederlandse Gereformeerde Kerken (Generale Synode van de Gereformeerde Kerken en Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken Zoetermeer 2022), 2023a, Kerkorde in tweede lezing, viewed 14 March 2023, from https://lv-gs2022.nl/download/1191 (Kerkorde NGK).         [ Links ]

Nederlandse Gereformeerde Kerken (Generale Synode van de Gereformeerde Kerken en Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken Zoetermeer 2022), 2023b, Aanvullend rapport. Stand van zaken KO en landelijke regelingen, viewed 14 March 2023, from https://lv-gs2022.nl/download/838 (Concept LRKR NGK).         [ Links ]

Nederlandse Gereformeerde Kerken, 2023c, Landelijke regeling B21 klachtrecht seksueel misbruik, viewed 14 March 2023, from http://lv-gs2022.nl/wp-content/uploads/2023/03/B21-klachtrecht-seksueel-misbruik.pdf (LR B21 NGK).         [ Links ]

Protestantse Kerk in Nederland, 2023a, Kerkorde en ordinanties van de Protestantse Kerk in Nederland versie januari 2023, viewed 14 March 2023, from https://www.protestantsekerk.nl/download26438 (Kerkorde PKN).         [ Links ]

Protestantse Kerk in Nederland, 2023b, Generale regelingen van de Protestantse Kerk in Nederland versie januari 2023, viewed 14 March 2023, from https://www.protestantsekerk.nl/download26439 (Generale regelingen PKN).         [ Links ]

Selderhuis, H.J., 2019, '3b.1 Ambten', in H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, pp. 217-225, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

Stichting Tuchtrecht Banken, 2018, Tuchtreglement bancaire sector, viewed 19 November 2022, from https://www.tuchtrechtbanken.nl/wp-content/uploads/2020/08/tuchtrechtreglement_bancaire_sector_01122018.pdf (Tuchtreglement bancaire sector).         [ Links ]

Stichting Tuchtrecht Banken, Statutenwijziging, viewed 19 November 2022, from https://www.tuchtrechtbanken.nl/wp-content/uploads/2022/09/statuten-Stichting-Tuchtrecht-Banken-d.d.-22-april-2022.pdf (Statuten Stichting Tuchtrecht Banken).         [ Links ]

Strauss, P.J., 2018, 'Kerklike tug: Pastoraal-kerkregtelik van aard en daarom billik en regverdig? NG Kerkorde, artikel 60.3 'n geesteskind van die Dordtse Kerkorde?', In die Skriflig / In Luce Verbi 52(2), a2336. https://doi.org/10.4102/ids.v52i2.2336        [ Links ]

Van den Brink, G. & Van der Kooi, C., 2012, Christelijke dogmatiek: een inleiding, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer.         [ Links ]

Van den Broeke, C., 2019a, '3.c.3. Meerdere vergaderingen', in H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, pp. 293-303, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

Van den Broeke, C., 2019b, '3.c.7. Deputaatschappen', in H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, pp. 337-341, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

Van den Broeke, C., 2020, 'Serving the peace? Disorder, order and peace in church polity', In die Skriflig / In Luce Verbi 5491, a2602. https://doi.org/10.4102/ids.v54i1.2602        [ Links ]

Van Drimmelen, L.C., Landman, N. & Vis, R., 2014, 'Grondgedachten en organisatorische hoofdlijnen van het christendom, het jodendom en de islam', in L.C. Van Drimmelen & T.J. Van der Ploeg (reds.), Geloofsgemeenschappen en recht, pp. 65-82, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag.         [ Links ]

Van Genderen, J. & Velema, W.H., 1992, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, Kampen.         [ Links ]

Van Pelt, J.W., 1999, Pastoraat in trinitarisch perspectief. De samenhang van trinitarische en antropologische aspecten in het pastoraat, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

Werkgroep Toekomstige Kerkorde, 2019, Toelichting bij de kerkorde ten dienste van het samengaan van GKv en NGK. Eerste publiek concept juni 2019, viewed 19 November 2022, from https://onderwegnaar1kerk.nl/download/2778.         [ Links ]

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), viewed 19 November 2022, from https://wetten.overheid.nl/BWBR0006251/2022-04-01        [ Links ]

Wetboek van Strafvordering, viewed 19 November 2022, from https://wetten.overheid.nl/BWBR0001903/2023-03-01        [ Links ]

Zondag, W.A., 2019, 'Kerkelijk recht en burgerlijk recht', in H.J. Selderhuis (red.), Handboek Gereformeerd Kerkrecht, pp. 51-62, Uitgeverij Groen, Heerenveen.         [ Links ]

 

 

Correspondence:
Auke Dijkstra
adijkstra@tukampen.nl

Received: 19 Nov. 2022
Accepted: 22 May 2023
Published: 29 Sept. 2023

 

 

1. De NGK betreft het kerkverband dat per 01 Mei 2023 is ontstaan als gevolg van een fusie van de NGK en GKv. Uitgangspunt voor dit artikel zijn de regelingen zoals die per 01 Maart 2023 zijn gepubliceerd via de website: https://lv-gs2022.nl/. De kerkorde was per die datum definitief vastgesteld. Voor wat betreft de Landelijke regeling kerkelijke rechtspraak van de NGK heb ik gebruikgemaakt van het voorstel dat is opgesteld door Deputaten Kerkrecht, Commissie Kerkrecht en Beroepszaken en Deputaten Hoger Beroep.
2. Op basis hiervan bestaat een wettelijke regeling voor het tuchtrecht van de volgende vrije beroepen: accountants, advocaten, diergeneeskundigen, gerechtsdeurwaarders, gezondheidszorg, notarissen, scheepvaart, loodsen en octrooigemachtigden).
3. Zie uitgebreid over meerdere vergaderingen: Van den Broeke (2019a).

Creative Commons License Todo o conteúdo deste periódico, exceto onde está identificado, está licenciado sob uma Licença Creative Commons