SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.20 issue2 author indexsubject indexarticles search
Home Pagealphabetic serial listing  

Services on Demand

Article

Indicators

Related links

  • On index processCited by Google
  • On index processSimilars in Google

Share


Fundamina

On-line version ISSN 2411-7870
Print version ISSN 1021-545X

Fundamina (Pretoria) vol.20 n.2 Pretoria  2014

 

Van een ketter wordt de tong doorstoken. Van Johannes de Doper ook. Beteugeling van "de nieuwe religie" te Nieuwpoort rond 1570

 

 

R. Verstegen

Emeritus gewoon hoogleraar aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven: doceerde Romeins recht en Onderwijsrecht

 

 


ABSTRACT

The harbor city of Newport on the Flemish coast was, at the time of the reformation in the sixteenth century, a turning place for oppressed adherents of the "new religion" searching protection for themselves and their fortunes in protestant England, and "heretics" returning from England with secret correspondence, suspected books and even weapons. The repression could be severe: the tongue pierced with a glowing bar, death at the stake followed by exposure of the corpse at the gallows, and confiscation of all possessions. Fortunately there was also a wide range of other penalties ranging from house arrest to lifelong banishment from all countries ruled over by the Spanish king. At that time there was in the church of Newport an altarpiece representing the presentation to King Herod of St. John's head on a plate during a banquet in the king's palace. A striking detail: Herodias was piercing John's tongue with a fork, in accordance with a legend going back to St. Jerome. This legend was taken up in medieval mystery plays and finally even found its way to the art of Rubens himself. The link between civil penalty and legend seems to be limited to the archeology of psychological structures and reflexes.


 

 

1. Inleiding

Op 15 januari 1570 wordt Jan Coeman door de schepenbank van Nieuwpoort veroordeeld om

"ghesteken te zynnen met een gloijende ysere duere 't uuterste van zyn tonghe ende daernaer levende voor 't schecht uuter vanghenesse ghebrand te wordene, so datter de doot naervolghe, met confiscatie van alle zyne goedynghe 's Conycx, ons gheduchts heere, profytte ende [tekst beschadigd] ghanc te hanghen an een staecke ter galghesticke, elcken tot exemple".

De smid Jan Coeman was eerder op 8 mei 1568 gedagvaard om te verschijnen voor Alva's Raad van beroerten waar hij moest gehoord worden over zijn vlucht voor het gerecht en voor de "belastynghe van anghehanghen ende gevolcht t' hebben de nyeuwe religie". Omdat hij niet verscheen, werd hij bij verstek veroordeeld tot verbanning uit alle gebieden onder het gezag van de Spaanse Koning. Bij zijn terugkeer of opduiken werd hij te Nieuwpoort voor de schepenbank gebracht.

Eerste motief voor de veroordeling is het breken van de ban waarvoor hij de galg verdient, straf die bij de verbanning was aangekondigd (verbannen "up de ghalghe"). En de motivering gaat verder: "ende bovendien naerdien den voornoomden Jan es bliven persisterende by zyne erreuren, dwaellynghen, quaede opinie ende heresie, nietjegenstaende alle debvoiren dat men heeft moghen doen omme hem daerof te brynghen".

We willen enkele aspecten van dit vonnis nader belichten en in hun context plaatsen.1 We gaan daarbij uit van een aantal documenten gepubliceerd door A. Verheyden in aansluiting bij zijn studie over "Le protestantisme á Nieuport au XVIe siêcle" uit 1951.2 We besteden bijzondere aandacht aan de bijkomende straf van het doorboren van de tong, waar ook nog een kunsthistorische bijzonderheid kan worden naast geplaatst. Ik hoop dat deze kunsthistorische aanvulling de gruwel van het oude strafrecht voldoende compenseert om mijn bijdrage aanvaardbaar te maken zoals ze bedoeld is: een teken van vriendschap voor de gevierde. Verbeeld ik het mij als ik hem dat nu al zie bevestigen met die korte hoofdknikjes die zijn glimlach ondersteunen?

 

2. Een kwetsbare plek

In het tweede kwart van de zestiende eeuw gaf het binnendringen van het protestantisme in het Westkwartier (zuid-westelijke hoek van het graafschap Vlaanderen) aanleiding tot de eerste vormen van de Beeldenstorm, zonder dat de stad Nieuwpoort er zelf door getroffen werd. Wel werd iemand er onthoofd wegens heiligschennis begaan in een klooster in Diest (1538 of 1539), een ander opgehangen voor gelijkaardige feiten in de kerk van Gistel (1540). De eerste beeldenstormer/kerkrover was uit Mechelen afkomstig, de tweede uit Utrecht. In 1541 wordt een "ketter" afkomstig uit Hoorn uit de stad verbannen, een Amsterdammer wegens ketterij gegeseld. Zij behoorden, in de anarchistische nasleep van de beweging van de wederdopers, tot de kerkrovers en vagebonden welke in die jaren in de omgeving rondzwierven.3 Nieuwpoort was ook in de volgende decennia omwille van zijn haven een attractiepool. De haven bood voor wie op de vlucht was voor vervolging een uitweg naar Engeland, waar velen ook probeerden hun vermogen in veiligheid te brengen. In de meer rustige jaren ontstaat zelfs een handelsverkeer tussen spinners in het Westkwartier en van daar naar Engeland uitgeweken wevers. Het was ook een ideale sluipweg om met uitgeweken geloofsgenoten in Engeland contact te houden. Volgens een betrokkene was rond 1564 de hele vaart op Engeland "besmet met de luterie".4 Medewerken aan het verzenden van correspondentie en verdachte geschriften, schuilhouden van vluchtelingen en inwijkelingen, vervoer door schippers naar Engeland waren feiten waarvoor de overheid herhaaldelijk bestraffend optrad.5 Van groot belang is daarbij nog dat de verspreiding van het protestantisme steeds sterker de vorm van een opstand tegen het gevestigd gezag aannam. De prins van Oranje, die de steun van Engeland genoot, recruteerde actief soldaten. De opstandelingen die meester waren op zee, probeerden ook voet aan de grond te krijgen in de kusthavens. Het was vanaf 1565 in Nieuwpoort bepaald onrustig. Talrijke ook vooraanstaande inwoners worden verdacht of vluchten weg.6 De repressie is hard. Tussen 1567 en 1573 worden vijf personen opgehangen wegens rebellie.7 De hertog van Alva dringt in een brief van 6 juni 1572 bij de magistraat van Nieuwpoort aan op een verder streng handhaven van de orde, zoals de stad dat tot hiertoe zorgvuldig gedaan heeft, zo luidt het.8 In het kader van de Pacificatie van Gent in 1576 kreeg de Prins van Oranje het recht om, als garantie voor de naleving van het akkoord een garnizoen te legeren in de stad. Zijn soldaten zouden echter hun protestantse geloof niet publiek belijden in de stad.9 In oktober 1578 wordt de religievrede afgekondigd in de stad: elkeen mag vrij zijn geloof belijden.10 In de laatste jaren van deze - soms onderbroken - bezetting weten hervormingsgezinden, die intens contact houden met de calvinistische besturen in Brugge en Gent, greep te krijgen op het bestuur van de stad. Op 18 augustus 1579 sluit het stadsbestuur zich aan bij de Unie van Utrecht die de opposanten verenigt.11 Er zijn aanwijzingen dat de katholieke godsdienst in juni 1580 verboden werd.12 Daaraan komt een einde wanneer Farnese in juli 1583 de stad verovert en de inwoners, voor zover die geen gebruik maken van de geboden gelegenheid om uit te wijken, tot de ware schaapstal terugbrengt.13

 

3. Viermaal gestraft "tot exemple"

Jan Coeman sterft in 1570 op de brandstapel en bovendien wordt zijn lijk aan een paal ten toon gesteld. Vooraf is hem publiekelijk de tong doorboord en al zijn bezittingen worden geconfisqueerd ten voordele van de Koning. Het is duidelijk de bedoeling om af te schrikken en wel door het opvoeren van een spektakel. Het spectaculaire karakter van de bestraffing neemt, anders dan men zich zou kunnen voorstellen, tegen het einde van de middeleeuwen niet af maar toe.14

De brandstapel is van ouds standaard als straf voor ketterij.15 Wel is het delict in vele gewesten vooral een zaak van geïsoleerde individuen geweest of is dat geworden.16 H. Duvillaret schrijft dat de ketterij grotendeels een aangelegenheid van rechtsgeleerden en handboeken was geworden, tot ze met het opkomend protestantisme in West-Europa maatschappelijk een verscheurend drama werd.17 Vanaf de 11e eeuw worden in Vlaanderen ketters op de brandstapel gebracht.18 Soms wordt het lichaam volledig verbrand ("tot pulvere", "tot asschen") en de as verstrooid.19 Van Jan Coeman wordt het lichaam nadat de dood is ingetreden aan een paal opgehangen op het galgenveld. Dat is niet uniek, in Nieuwpoort zelfs bijna algemene regel bij de verbranding van heksen. Van de 16 heksen die in de 17e eeuw in Nieuwpoort op de brandstapel sterven worden slechts 3 tot as verbrand.20

Confiscatie van de bezittingen van de veroordeelde is eveneens standaard in dergelijke processen.21 Het was ook onderdeel van de strijd tegen de verspreiding van het nieuwe geloof.22 Vanuit Brussel wordt regelmatig aangedrongen op het consequent toepassen van deze maatregel. Met spijt wordt daar vastgesteld dat de haven van Nieuwpoort een vluchtweg is waarlangs de protestanten zich met hun bezittingen mee in Engeland in veiligheid kunnen brengen.23

Als bijkomende straf wordt ook nog het voorste van de tong doorboord met een gloeiend ijzer. Deze straf is algemeen verspreid in West-Europa.24 Van Caenegem schrijft dat de grote steden een opvallende afkeer hebben voor de toepassing van bloedige straffen op hun poorters. De verminking van de tong zou pas laat in de 14e eeuw opduiken in de stadsrechten.25 In Frankrijk werd ze in 1330 ingevoerd door Philips VI.26 Het doorboren van de tong is in deze vorm een sterke afzwakking van het oudere brutaal uitrukken van de tong,27 het afsnijden of "inkorten" van de tong. De straf kan ook de vorm aannemen van splitsen van de tong of het doorboren of splitsen van de lippen en, bij herhaling, tot de wangen toe.28 In een ordonnantie van Lodewijk XII in Frankrijk uit 1511 wordt gesproken van afsnijden van de lip(pen) "de sorte que les dents apparaissent".29 In Friesland zou in 1571 de beul bevel gekregen hebben om de mond van Anneken Hendriks, een aanhangster van de anabaptisten, vol te stoppen met buskruit vooraleer haar op de brandstapel te brengen.30 wie in de middeleeuwen een gezagspersoon beledigde kon worden veroordeeld om een bronzen of zilveren afgietsel van het eigen hoofd te laten maken, met een ring door de lippen.31

De straf kon worden opgelegd als een zelfstandige straf of als bijkomende straf zoals hier. Ze wordt toegepast voor misdrijven die met de tong gepleegd worden: godslastering en ketterij, lichtvaardig zweren, aanzetten tot oproer, schepenen die een vals vonnis vellen, valse getuigen, beledigen van een overheidspersoon, laster.32 In de zaak van Coeman geldt het doorboren van de tong als bijkomende straf, duidelijk ook bedoeld als afschrikking voor het met de mond belijden, het verkondigen van de nieuwe religie. In de repressie van het opkomend protestantisme blijkt de straf nog meer te zijn toegepast. Ze wordt bij ons ondermeer nog gesignaleerd in Luik (1536).33 Een bevlogen ketter kon soms tot op de brandstapel luidkeels zijn geloof blijven belijden. om een dergelijk incident bij de terechtstelling te voorkomen beval een rechter in Savoie in 1550 dat de tong zou worden afgesneden voor de veroordeelde de gevangenis zou verlaten.34 Het is daarmee ook duidelijk dat de symbolisch geladen straf in principe en logischerwijze in het publiek, "elcken tot exemple", werd toegepast. De straf valt in onbruik in de 18e eeuw. Carbasse signaleert voor 1766 in Bourgondië een geval van uitvoering "par simulacre", waarbij de beul het laat bij een beweging met de hand voor het gezicht van de veroordeelde.35

 

4. Strafmaatregelen op maat: van openbare bede om vergiffenis, over huisarrest, tot verbanning "ten eeuwighen daeghe"

Een koppige ketter kan je op de brandstapel brengen. Maar wat doe je met iemand die het nieuwe geloof beleeft, mogelijks zonder al te veel propaganda, maar al twee jaar niet meer te biecht en te communie is geweest? Jan van den Brouck wordt op die gronden op 16 februari 1569 veroordeeld tot een openbare bede om vergiffenis, in het strafrecht van toen "amende honorable" genoemd.36 Blootshoofd en zonder gordel moet hij voor de vierschaar verschijnen en, op beide knieën gezeten, met een wassen kaars van een half pond in de hand vergiffenis vragen aan God in de hemel, de koning en de magistraat ("in ghebannen vierschare"). Hij moet de kaars naar de kerk dragen, de eerstvolgende zondag te biecht en te communie gaan en vervolgens tot de zondag na Pasen (Quasimodo) elke zondag de hoogmis bijwonen. Hij betaalt de kosten van het proces en moet een gift van zes ponden ten voordele van de armen doen.37 Hem wordt opgelegd "van nu voorts hem catholycke te draeghen, up peyne van te vallen in de peyne van de mandementen 's Conynx ende dit uut zonderlinghe gratie".38 De bestanddelen van deze "amende honorable" komen overal vergelijkbaar terug.39 Wie tot inkeer komt kan de zwaardere straffen van de plakkaten ontlopen.

Dezelfde 16e februari 1569 verschijnt Jan Bertheloos voor de vierschaar omdat hij 40 brieven, waarvan enkele erg belastend voor de openbare orde, van "quaetwilleghe sectarissen uut Inghelandt" heeft overgebracht en hagepreken heeft bijgewoond ("te hooren ten Haghedoorne zeker vermaenynghe van de nieuwe predicatie contraríe het placcaet van der Majesteyt"). Hij moet God, heer en magistraat publiekelijk ("voor justicie in opene caemre") vergiffenis vragen en wordt veroordeeld tot wat kan worden begrepen als drie jaar huisarrest: "confinieren hem drie jaeren in de plaetse van synder residencie", op straf van een half uur op het schavot geplaatst en er gegeseld te worden.40 Het huisarrest moet hem verhinderen om nog verder hagepreken te gaan bijwonen en hem beletten besmette contacten te onderhouden. Bij de registratie van alle woningen met eigenaars en huurders met het oog op het heffen van de tiende penning in 1576 komt de naam Bertheloos niet meer voor.41 Wellicht heeft hij, zoals zovele andere hervormingsgezinden, de wijk genomen.

Jan Vigoureux en zijn vrouw krijgen op 3 juni 1573 voor drie jaar verbod om zonder uitdrukkelijke toestemming de stad te verlaten. Zij moeten zich te allen tijde ter beschikking houden om zich te verantwoorden. Motief voor de veroordeling is het onderdak verleden aan een groep opstandelingen uit Diksmuide die plannen zouden hebben gesmeed om de stad in te nemen. De feiten moeten aan het licht gekomen zijn bij de arrestatie van meerdere rebellen die verontrustende bekentenissen over plannen van gewapend verzet en opstand hadden afgelegd.42 In het vonnis van Vigoureux wordt genoteerd dat de opstandelingen drie of vier pistolen bij hem hadden achtergelaten, die hij verborgen in een mand vis naar Hondscote heeft gezonden. Bovendien hebben beiden dit jaar hun Pasen niet gehouden "ghelyck goede catholycke menschen behooren van doennen". Zij moeten daarvoor publiekelijk, geknield met een kaars in hun handen vergiffenis vragen en binnen de acht dagen de sacramenten ontvangen. De man moet voortaan elke zondag en misdag de hoogmis bijwonen en daarbij te vinden zijn in het sint sebastiaanskoor van de kerk.43 De schepenen maken hier, zoals in het vorige geval, toepassing van wat Damhouder "de banning in der stede noemt".44 De baljuw vorderde als officier van justitie confiscatie van hun bezittingen. De uitspraak is veel milder. Er was blijkbaar hoop om de dwalenden terug op het rechte pad te krijgen door hen in de gemeenschap te houden en ze, zij het wat prangend, te omarmen.

In het kleine dossier van Verheyden komt ook het geval voor van Abel Hooft die als kolvenier belast was om twee mannen die gedagvaard waren om te verschijnen voor de Raad van beroerten, naar Brussel te brengen. Hij had de gevangenen echter, aldus het vonnis, onvoldoende zorgvuldig bewaakt en die "laeten ontlopenen". De stad maakte hij wijs dat hij de gevangenen bij de raad had overgeleverd en hij liet zich bovendien loon en onkostenvergoedingen uitbetalen. De veroordeling van 15 april 1569 verplichtte hem om publiek vergiffenis te vragen, waarna hij "openbaerlick up een stallaige" gegeseld zou worden "up syn naect lyf totten bloede". Voor zonsondergang ("binnen zonneschine") moest hij dan voor vier jaar de stad verlaten, op straf van een verbanning voor tien jaar uit het gehele graafschap Vlaanderen.45

Een wel heel bijzondere verbanning verdient nog even de aandacht. In de tweede helft van de periode van de Hollandse bezetting (1576-1583) in uitvoering van de Pacificatie van Gent (supra) kwam Nieuwpoort steeds duidelijker onder de invloed van de hervormers te staan. De verhoudingen werden geleidelijk aan meer op scherp gesteld. op een bepaald ogenblik (1580?) werd pastoor de Waele in een bootje zonder zeil of riemen en voedsel aan de zee overgeleverd. Maar het bootje liep vast op het strand van het naburige Lombardsijde. Een tweede poging om hem nu in een lekgeslagen boot de zee in te drijven mislukte door toevallige omstandigheden. Het ging hier niet om een maatregel van een protestants bestuur maar van heethoofdige reformatoren die de pastoor tweemaal 's nachts ontvoerden.46 Geen verbanning dus. Wel merkwaardig is dat de opposanten teruggrijpen naar wat in Germaanse legenden en in het primitieve Germaanse recht uitdrukkelijk als een wijze van uitvoeren van de doodstraf bekend was. Ze is nog in de late middeleeuwen in Beieren betuigd.47

De verbanning tot buiten de grenzen van het ambtsgebied van de schepenbank heeft een erg beperkte draagwijdte. Historici wijzen er ook op dat deze maatregel als nadelig gevolg had dat zich aan de grenzen van de stad een bevolkingsgroep ophield met alles behalve goede reputatie. In de context van de repressie van de reformatie was het effect van de maatregel zeker ook bedenkelijk. Eigenlijk werden de problemen op die manier naar de buren doorgeschoven. Bij afwezigheid van de gevangenisstraf bleef dit nog lange tijd een structureel probleem in het strafrechtsysteem, waarin de verbanning - in de middeleeuwen met de variant van de strafbedevaart - een centrale rol bleef spelen.48 De strijd tegen de reformatoren gaf aan de verbanning een nieuw en fors impuls. De Raad van beroerten maakte zeer frequent gebruik van de verbanning buiten alle rechtsgebieden van de Koning. De talloze verbanningen en de vrees voor verdere effectieve vervolging bracht landelijk een stroom van vluchtelingen teweeg, ondermeer naar Engeland en de Duitse gebieden onder protestants gezag. De Raad van beroerten sprak voor zes inwoners van Nieuwpoort de verbanning uit.49

De hierboven beschreven praktijk van de schepenbank in Nieuwpoort geeft een inzicht hoe op het microniveau met de problematiek van de "ketterij" werd omgegaan. Men voelt er de zorg in doorklinken voor de beïnvloedbare middengroep die gezagdragers en kerkelijke verantwoordelijken proberen terug te winnen, een groep waar hedendaags onderzoek ook grote aandacht aan besteedt. op het macroniveau kan ook worden verwezen naar de opeenvolgende maatregelen van "generaal pardon" die tussen 1529 en 1574 alles samen met beperkt succes werden toegepast. Ze bleven, aldus V. Soen, "in de schaduw van de kettervervolging" die met wisselende intensiteit werd doorgevoerd.50

In het vonnis van Jan Coeman die op grond van zijn ketterse opvattingen op de brandstapel eindigt, komt geen verwijzing naar een inbreng van de kerkelijke autoriteiten voor. Een grondiger onderzoek van het strafdossier zou wellicht meer aan het licht brengen. De kerkelijke inquisiteur was in elk geval ook in Nieuwpoort actief zoals blijkt uit een veroordeling bij verstek "in t fait van haeresie". Wellicht in 1572 wordt Guillaume Albrecht veroordeeld "ghesien oock de informatie in de zaeke beleet, ende byzondere die sententie vanden inquisiteur vanden kersten ghelove".51 Toch verdient aandacht wat Damhouder daarover in 1555 schrijft Het onderzoek naar de ketterij gebeurt in principe door de kerkelijke autoriteit, de wereldlijke is belast met de uitvoering van de straf, zo stelt Damhouder. Maar hij gaat verder: "Nochtans heeft ons de coustume ende usantie tegenwoordich daer toe ghebrocht, dat alle weerlicke iugen ghemeenlick niet alleene an en nemen ofte anveerden dexecutie, maar oock kennisse van zaeken ende tprononchieren vander sentencie in crime van kerkcke."52 "Alle weerlicke jugen": hoewel ketterij net als hekserij als een vorm van goddelijke majesteitsschennis werd aangezien, was het misdrijf toch niet voorbehouden aan de Raad van Vlaanderen als hogere rechter. Die zaken werden op het niveau van de schepenbanken behandeld.53

 

5. De tong van Johannes de Doper doorboord

Het verhaal van de onthoofding van Johannes de Doper is bekend. Omdat hij Koning Herodes verweet samen te leven met Herodias, de vrouw van zijn broer, werd Johannes ter gelegenheid van een groot feest onthoofd. Op aanstoken van haar moeder Herodias vroeg Salomé aan Herodes de onthoofding als beloning voor haar danskunsten. Zij bracht het hoofd op een schotel naar de feesttafel.54 De onthoofding zelf en het aanbieden aan Herodes van het hoofd op een schotel werden tientallen malen in de schilderkunst in beeld gebracht. In de parochiekerk van Nieuwpoort was er tot aan WO I een altaarstuk dat de tafelscéne van het aanbieden van het hoofd op een schotel voorstelde. Het was het werk van een zekere Antoine Ferrer en moet uit het einde van de 16e, eerste helft van de 17e eeuw, stammen.55 Het doek vormde oorspronkelijk het middenstuk van een drieluik dat verder de marteling van Sint Sebastiaan voorstelde die met pijlen werd doorboord en dezelfde heilige stervend en ondersteund door engelen.56 In de tweede helft van de 18e eeuw beschreef J. Descamps die op een rondreis door Vlaanderen en Brabant waardevol geachte schilderwerken inventariseerde, het doek als "un bon tableau, usé et gáté". Vooral merkwaardig is zijn korte beschrijving van de voorstelling: "Le Tableau d'Autel, á cóté du Choeur, représente Hérodiade qui perce la langue de Saint Jean dont elle porte latête."57

De legende van het doorsteken van de tong van Johannes gaat ver terug. Sint Hieronymus (340-420) schrijft dat Herodias zo haar woede koelde op het afgehouwen hoofd.58 Hij verwijst daarbij ook naar het voorbeeld van Fulvia, de echtgenote van Marcus Antonius, die na de onthoofding van hun politieke opponent Cicero, diens tong met haar haarspelden zou hebben doorprikt, zoals althans door de Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio wordt aangehaald.59 Het verhaal van Hieronymus wordt in de middeleeuwen weer opgenomen in de mysteriespelen. Het is er een variant op het meer voorkomende uithalen met een mes, waardoor Herodias het voorhoofd van Johannes verwondt.60

Het thema lijkt vrij laat in de beeldende kunst op te duiken. De Nederlandse schilder Pieter de Gelder geeft er een voorstelling van "Herodias en Salome met het hoofd van Johannes de Doper" (ca. 1620). Herodias prikt geconcentreerd met een vork in de tong, terwijl Salome met afkeer half de ogen sluit.61 Van P.P. Rubens is een doek bekend waarop Herodias met een duivelse voldoening met haar vork steekt naar de tong van het hoofd op de schotel. Meesterlijk is de wijze waarop Rubens weergeeft hoe Herodes, die de trekken van de schilder meekreeg, in afschuw bevriest.62

In de cataloog van het "Wellcome Institute for the History of Medicine" in Londen wordt het doek van Pieter de Gelder gezien als "an example of curious methods of torture and execution (one of the original subjects specified for inclusion in the Wellcome collections), and of the abuse of body-parts".63 Men kan zich afvragen of dit, zeker wat de tortuur betreft, terecht is. Er zijn ons geen aanwijzingen bekend dat de strafrechtelijke traditie van het doorboren van de tong en anderzijds het doorprikken van de tong van Johannes elkaar ontmoet of beïnvloed hebben. Het lijkt ook voor Nieuwpoort eerder toeval dat beide tradities in de 16e eeuw hier samen voorkomen. In de kerk werd de scêne van het aanbieden van het hoofd op de schotel met het doorprikken van de tong afgebeeld op doek. Op het rechterzijluik wordt Sint Sebastiaan voorgesteld die door de pijlen van zijn vijanden wordt doorzeefd. ook dit is een religieus en (kunst)historisch thema, geen weergave van een strafrechtelijk gegeven. Dat de straf van het doorboren van de tong in Nieuwpoort wordt toegepast kan niet verwonderen. Ze heeft in de context van de kettervervolging wellicht een opleving gekend. Bovendien heeft de stad de kwalijke reputatie nog zeer laat een strenge heksenvervolger te zijn geweest en het harde lijfelijke strafrecht lang te hebben recht gehouden.64 Johannes de Doper anderzijds was er prominent aanwezig. De jaarmarkt en de jaarlijkse ommegang vielen er samen met diens feestdag op 24 juni. In die processie voerde de gilde van de vissers een walvis aan waarop Neptunus zat. De gilde van de schippers - de eigenaars van de vissersboten, de (rest van de) bemanning behoort tot de vissers - beeldde geen thema rond de visserij of de scheepvaart uit, maar de onthoofding van Johannes de Doper.65 Ook sommige andere gilden kwamen niet met een beroepsgebonden, maar met een Bijbels thema naar voren. Toch zou er een bijzondere band tussen De Doper en de visserij en scheepvaart kunnen zijn.66

In de late middeleeuwen ontstond een gebruik om afbeeldingen te maken van alleen maar het hoofd op de schotel. Het duikt op in de schilderkunst maar ook in de beeldende kunst: hout, steen, edelmetaal, maar ook papier-maché. Barbara Baert onderzocht grondig deze traditie van het Caput Johannis in disco en legt er de diepere antropologische wortels van bloot. De schotel functioneert ondermeer als een kwaad afwerend apotropaion. 67 Voor onze bijdrage is de aanwending als "gebruiksvoorwerp" interessant. Een schotel die in zee geworpen werd, zou blijven drijven boven de plaats waar recent een visser of zeeman omgekomen was.68 Het minste dat kan worden gezegd is dat daarmee een intrigerende context wordt gesuggereerd voor de uitbeelding van de onthoofding van Johannes door schippers in de jaarlijkse processie en voor het schilderij met de presentatie van het hoofd op de schotel in de kerk van de havenstad Nieuwpoort. Het geheel is ontgetwijfeld onderdeel van het diepgewortelde volksgeloof in de bijna magische kracht van De Doper. Het volksgebruik om donder en bliksem af te weren door het bidden van de proloog van het Johannesevangelie dat tot ver in de 20e eeuw stand hield, is er een late uitloper van.

In enkele protestantse mysteriespelen in Duitsland komt de figuur van Johannes de Doper naar voor als het prototype van de gereformeerde gelovige die moedig tegen de machtigen in, voor zijn geloof opkomt. Zo zou de protestants geworden pastoor Gerengel die in de gevangenis een Johannesspel redigeert (1551-1554), zijn strenge behandeling beleefd hebben als "ein zweites Johannesschicksal".69 De beschuldigde van ketterij wordt de ware gelovige. Die de waarheid spreekt wordt gestraft. Dat was ook het lot van Johannes. En van Cicero. Zij het dat in beide gevallen het doorprikken van de tong het werk is van een passioneel betrokken vrouw. Wat uit de individuele passionele sfeer opborrelt blijkt ook zijn weg te hebben gevonden naar een maatschappelijk aanvaarde vorm van bestraffen van kwaad dat met de tong is bedreven. Het doet denken aan wat R. Van Caenegem schrijft over de ontwikkeling van het strafrecht in Vlaanderen: "Bij de terechtstelling van de verraders van Karel de Goede heeft het volk spontaan allerlei straffen toegepast die, dit kan geen toeval zijn, gepaard gaan met allerlei gebruiken die men op grond van rechtshistorische vergelijking slechts door oude tradities kan uitleggen en niet door bewuste strafpolitiek, zodat ze de stelling van het voortleven der oude Germaanse executieritussen als ' Vulgarrecht' bevestigen".70 Mag in het Nieuwpoort van de 16e eeuw het in zee drijven van de katholieke pastoor in een bootje zonder zeil en riemen begrepen worden in hetzelfde licht van een onbewust voortleven van een oeroude vorm van bestraffing? Dat voortleven is wellicht des te aannemelijker wanneer het appelleert aan antropologisch diepgewortelde gedragingen en impulsen. Het doorprikken van de tong van de "kwaadspreker" blijkt daar als "spiegelende straf' een onderdeel van te zijn. Als zou blijken dat de legende van Herodias en het doorboren van de tong van de Doper pas in de 16e eeuw in de schilderkunst opduikt, dan rijst de intrigerende, wellicht niet te beantwoorden vraag of het teruggrijpen naar deze maatregel voor de bestraffing van "ketters" daartoe kan hebben bijgedragen.

 

 

1 Met dank aan Guido Demerre (Vrienden van het patrimonium Nieuwpoort), Robrecht Janssen en Soetkin Vanhauwaert (beiden KU Leuven) die me elk op eigen wijze van bijkomende documentatie hebben voorzien.
2 A.L.E. Verheyden, "Le protestantisme á Nieuport au XVIe siêcle", in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CXVI, Brussel 1951, 1-14 (tekst) en 15-60 (documenten);         [ Links ] het vonnis op 19-20. De bijdrage is beperkt maar goed gedocumenteerd; ze is wel geschreven in een sfeer van hagiografie. Meer gegevens voor Nieuwpoort: D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, Torhout, Uitgaven Flandria Nostra, 1986; algemeen: J. Decavele, De dageraad van de reformatie in Vlaanderen (1520-1565) Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren. XXXVII. nr. 76, 2 vol., Brussel 1975; J. Decavele, "Reformatie en begin van katholieke restauratie 1555-1568", in Algemene geschiedenis van de Nederlanden. Nieuwe tijd. dl. 6, Haarlem 1979, 166-185; G. JANSSENS, "Van de komst van Alva tot de Unies. 1567-1579", e.l., 215-243.
3 J. Decavele, Dageraad van de reformatie, 315-316.         [ Links ]
4 D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 13.
5 A. Verheyden, "Le protestantisme", 6-8; J. Decavele, Dageraad van de reformatie, passim; D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, passim.
6 J. Decavele, Dageraad van de reformatie, 432-433; J. Decavele, "Historiografie van het zestiende-eeuwse protestantisme in België", Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, 62/1 (1982), 9: een veertigtal middenstanders in Oostende en Nieuwpoort,         [ Links ] onder wie verscheidene eigenaars van schepen, komen voor op de lijsten van om ketterij gezochte personen in de jaren 1561-1563; D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 16: tussen september 1565 en januari 1566: 56 personen bestempeld als ketters.
7 A. Verheyden, "Le protestantisme", 12-13 (de auteur rekent ze bij de protestantse martelaren).
8 A. Verheyden, "Le protestantisme", 21-22 (document).
9 D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 29-33.         [ Links ]
10 L. Gilliodts - Van Severen, Coutumes des Pays et Comté de Flandre. Quartier de Furnes. Coutumes de la ville et du port de Nieuport, Brussel, 1901, 368. Zie ook het akkoord van 1 juli 1579 tussen de protestantse minister en de katholieke pastoor om de vrede te bewaren, 372.
11 L. Gilliodts - Van Severen, Coutumes de la ville et du port de Nieuport, 373.         [ Links ]
12 G. Dalle, "Nieuwpoort 1576-1601. Topografie van armoede en rijkdom", Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, 124 (1987) 192-193.         [ Links ]
13 R. Dumon, De geschiedenis van Nieuwpoort, Langemark, Vonksteen, 1989, 362-378;         [ Links ] A. Verheyden, "Le protestantisme", 10-11.
14 J.-M. Carbasse, Histoire du droit pénal et de la justice criminelle, 2e ed., Presses Universitaires de France, 2006, 278-279: "A la fin du Moyen Age et au XVIe siê         [ Links ]cle, si la fonction retributive de la peine n'est pas oubliée, on a l'impression que sa fonction sociale l'emporte et que les juges cherchent bien davantage á terroriser les éventuels imitateurs du délinquant qu'á chátier le coupable lui-même." (ID., 275). Het "spectacle pénal" met straffen die "iets te zien geven" leeft verder tot in het denken van de Verlichting (ID., 398).
15 K. Van Amira, Die germanischen Todesstrafen. Untersuchungen zur Rechts- und Religionsgeschichte (Abhandlungen der Bayerischen Akademie der Wissenschaften. Philosophisch-philologische und historische Klasse. XXXI Band, 3 Abhandlung), München 1922, 161.         [ Links ]
16 F. Vanhemelrijck, De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789) (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren. Jg. 43. nr. 97), Brussel 1981, 78-79.         [ Links ]
17 H. Duvillaret, Essai sur le droit pénal en Savoie (1440-1723), Université de Grenoble, Faculté de droit, 1943, 185.         [ Links ]
18 R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de Xle tot de XlVe eeuw (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren. nr. 19), Brussel 1954, 84;         [ Links ] L. Th. Maes, Vijfeeuwen stedelijk strafrecht bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, 177-187.         [ Links ]
19 J. Monballyu, Van hekserij beschuldigd. Heksenprocessen in Vlaanderen tijdens de 16e en de 17 eeuw, Kortrijk-Heule, 1996, 84;         [ Links ] L. Th. Maes, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, 401-403.         [ Links ]
20 Zie J. Monballyu, Heksen in Vlaanderen, <www.kuleuven-kulak.be/facult/rechten/monballyu>.
21 R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, 203-209; L. Th. Maes, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, 459-461.
22 A. Verheyden, "Le protestantisme", 8 spec. vn. 2.
23 A. Verheyden, "Le protestantisme", 5-7.
24 R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, 193-194; K.J. Frederiks, Het Oud-Nederlandsch Strafrecht, dl. I, Haarlem 1918, 394-395; E.J.M.F.C. Broers, Geschiedenis van het straf- en schadevergoedingsrecht. Een inleiding, Apeldoorn - Antwerpen, Maklu, 2012, 115;         [ Links ] J.-M. Carbasse, Histoire du droit pénal, 320-321, 329-331; H. Duvillaret, Essai sur le droit pénal en Savoie, 161, 179.         [ Links ]
25 R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, 193-194, 200-201.         [ Links ]
26 J.-M. Carbasse, Histoire du droit pénal, 329-330. De Franse koning introduceert een gradatie voor recidive: bovenlip, onderlip, tong; zie ruimer: J. Hoareau-Dodinau, Dieu et le Roi. La répression du blaspheme et de l'injure au roi a la fin du Moyen Age (Cahiers de l'Institut d'Anthropologie Juridique de Limoges. 8), Presses universitaires de Limoges, 2002, 84-113.         [ Links ]
27 Deze gruwel krijgt een bijna komisch effect in de afbeelding daarvan bij J. De Damhouder, Practycke ende handbouck in crimínele zaeken, Leuven 1555, 81, anastatische herdruk met toelichting J. Dauwe en J. Monballyu, Roeselare, De Wyngaert, 1981.
28 J. De Damhouder, Practycke ende handbouck in criminele zaken, 83; J. Imbert en G. Levasseur, Le pouvoir, les juges et les boureaux. 25 siecles de repression, Parijs, Hachette 1972, 277.         [ Links ]
29 J.-M. CARBAssE, Histoire du droit pénal, 330.
30 <http//nl.wikipedia.org/wiki/Anabaptisme>. Op sommige plaatsen werden, om het kwaad en de duivel uit te drijven, enkele zakjes buskruit op de borst van de veroordeelde gebonden, L. Maes, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, 402.
31 Een voorbeeld is bewaard voor Veurne en Brugge: P. DE wIN, De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de zuidelijke Nederlanden van de middeleeuwen tot de Franse tijd bestudeerd in Europees perspectief (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren. Jg. 53. nr. 139), Brussel 1954; F. Van Molle, "Koperen koppen en vuisten in het oude Vlaamse strafrecht", in Antiek 9 (1974-75) 141-166, overgenomen in Artium Minorum Folia Lovaniensia, nr. XV, 1974.
32 R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, 194; J. Monballyu, De schepenrechtspraak te Kortrijk. Organisatie - Bevoegdheid. 1540-1600, Leuven 1973, 162, 182;         [ Links ] F. Vanhemelrijck, De criminaliteit in de ammanie van Brussel, 227.
33 J. Meyhoffer, LeMartyrologeprotestant desPays-Bas. 1523-1597. Etude critique, Société d'Histoire du Protestantisme belge 1907, 170; ook H. Duvillaret, Essai sur le droit pénal en Savoie, 179.
34 H. Duvillaret, Essai sur le droit pénal en Savoie, 179.
35 J.-M. Carbasse, Histoire du droit pénal, 295; zie voor het symbolisch uitvoeren van de doodstraf in de 18e eeuw: E. Broers, Geschiedenis van het straf- en schadevergoedingsrecht, 84.
36 L. Maes, Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, 433-435.
37 Hier zal het armenbestuur bedoeld zijn, J. Van Den Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 55 (vn. 44).
38 A. Verheyden, "Le protestantisme", 15-16; F. Vallaeys, "Twee geuzenprocessen te Lombardzijde", Graningate 7 (1987) 69-72.         [ Links ] Lombardsijde viel onder de rechtsmacht van de schepenen van Nieuwpoort, maar had een eigen baljuw behouden.
39 Zie bv. J. Monballyu, De schepenrechtspraak te Kortrijk, 160.
40 A. Verheyden, "Le protestantisme", 6-7 en 16-17 (document). De baljuw mag zich om reden van frequente ambtelijke afwezigheden laten vervangen op voorwaarde dat hij "zyne ordinaire residentie zoude blyven houdene binnen der stede" zo beslist het schepencollege op 18 december 1579; L. Gilliodts - Van Severen, Coutumes des Pays et Comté de Flandre. Quartier de Furnes. Coutumes de la ville et du port de Nieuport, Brussel, 1901, 375.
41 Zie G. Dalle, "Nieuwpoort 1756-1601. Topografie van armoede en rijkdom", Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, 124 (1987) 191-258 en 125 (1988) 153-179.
42 Over deze mislukte aanval op de stad: D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 2228; ID., "Vier rebellen voor de Nieuwpoortse schepenbank. April 1573", Westhoek. Genealogisch Jaarboek (Dikkebus), 4 (1987) 7-16 (met procesdocumenten) (niet beschikbaar); A. Verheyden, "Le protestantisme", 9.
43 A. Verheyden, "Le protestantisme", 22-24 (document).
44 "Inde stede bant men den ghuenen die betere zijn daer inne te blyvene want zij buyten zynde de stede schaedelick mochten wesen. Buuter stede bant men den ghuenen die betere buyten zijn dan binnen." J. De Damhouder, Practycke ende handbouck in crimínele zaeken, 78.
45 A. Verheyden, "Le protestantisme", 17-19 (document).
46 R. Dumon, Geschiedenis van Nieuwpoort, 376.
47 K. Van Amira, Die germanischen Todesstrafen, 144-147. In de context van de reformatie moet zich in Frankrijk ook voorgedaan hebben dat een pastoor die een groep van zijn gelovigen de sacramenten weigerde, op dezelfde manier werd "gestraft".
48 J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht (1400-2000), Leuven-Den Haag, Acco, 2006, 140.
49 D. Van Der Bauwhede, Nieuwpoort in de geuzentijd, 20.
50 V. Soen, "De reconciliatie van "ketters" in de zestiende-eeuwse Nederlanden (1520-1590), Trajecta, 14 (2005) 359; ook V. Soen, Geen pardon zonder paus! studie over de complementariteit van het koninklijk en pauselijk generaal pardon (1570-1574) en over inquisiteur-generaal Michel Baius (1560-1570), Brussel, Paleis der Academiën, 2007.
51 L. Gilliodts - Van Severen, Coutumes de la ville et du port de Nieuport, 353.
52 J. De Damhouder, Practycke ende handbouck in criminele zaken, 83-84; zie ook J.-M. Carbasse, Histoire du droit pénal, 170, 329-332.
53 J. Monballyu, De schepenrechtspraak te Kortrijk, 211; ID., Van hekserij beschuldigd, 15-18, 97 (spec. over hekserij).
54 Mc. 6, 14-20, Mt. 14, 1-12.
55 Uit onderzoek van Robrecht Janssen (KU Leuven) is gebleken dat we over deze Antoine Ferrer niet meer weten dan wat J. Descamps er over schrijft (zie infra).
56 In het altaarstuk was het centrale doek in 1679 vervangen door een voorstelling van de vrijkoop van slaven door de Trinitariërs. In 1904 was het nog afzonderlijk opgehangen in dezelfde zijkapel van Sint Sebastiaan; zie C. Wybo, Nieuport ancien et moderne, Rijsel-Parijs-Brugge, 1904, 84. Het moet in WO I verloren gegaan zijn.
57 J.B. Decamps, Voyage pittoresques de la Flandre et du Brabant. Avec des Reflections relativement aux Arts & quelques Gravures, Amsterdam 1772, 272 (cursivering toegevoegd).
58 B. Baert, "The Johannesschüssel asAndachtsbild. The Gaze, the Medium and the Senses", Archaeus XV (2011) fasc. 3, p. 222 en 235.
59 "Fecerunt haec et Fulvia in Ciceronem, et Herodias in Joannem quia veritatem non oterant audire, linguam veriloquam discriminali acu confoderunt." Hieronymus, Apologia contra Rufinum, PL, 23, col. 510; Cassius Dio, Historia Romana, 47.8.4.
60 Zie B. BAERT, Caput Johannis in disco (Essay on a Man's Head) (Visualising the Middleages. 8), Leiden-Boston, Brill, 2012, 95.
61 Bewaard in het "Wellcome Institute for the History of Medicine" in Londen en gedateerd ca. 1620.
62 "Het festijn van Herodias", 1633, National Gallery of Scotland, Edinburgh. Dit thema werd herhaaldelijk door Rubens behandeld; zie M. Rooses, L 'oeuvre de P. P. Rubens. Histoire et description de ses tableaux et dessins, dl. 2, Antwerpen 1888, 11-17. Er is o.m. een voorstelling waar een oude vrouw Herodias, die zich vol afschuw afwendt, uitnodigt om de tong te doorsteken. In het Schotse doek heeft Herodias haar afkeer overwonnen, maar keert Herodes zich af. Het lijkt wel een vervolgverhaal.
63 http//catalogue.wellcomelibrary.org/search/o44824i.
64 op 30 juni 2013 verleende het stadsbestuur eerherstel aan 21 wegens hekserij en ketterij in de 17e eeuw in de stad verbrande personen.
65 "De gulde der schippers verbeelden de onthoofdinge van de heijligen Joannes, met maegdekens en ander eere tekens." J.B. Rybens & TH. De Roo, Beschryving der stad ende haven van Nieuport in het Graefschap Vlaenderen, benevens alle de merkweerdigheden er in begrepen, voorgevallen zoo binnen deze stad, als in de omliggende plaetsen ende landen ca 1770-1876 (Heemkring Bachten de Kupe. Dokumenten. 10/9), Nieuwpoort 1966, 10.
66 De bloeiende schuttersgilde van Sint Sebastiaan zal vermoedelijk een band gehad hebben met het altaarstuk. of de schippers ook met het centrale doek in verband kunnen worden gebracht is veel minder zeker.
67 B. BAERT, Caput Johannis in disco (Essay on a Man's Head) (Visualising the Middleages.8), Leiden-Boston, Brill, 2012.
68 B. BAERT, "The Johannesschüssel", 224, n. 16.
69 O. Thulin, Johannes der Taufer im geistlichen Schauspiel des Mittelalters und der Reformationszeit, s.l., 1930, 123.         [ Links ] Johannes de Doper was, aldus Thulin "für die Protestanten als der Führer zum Evangelium, der in Luther wiedererstanden zu sein schien" (id. 123).
70 R. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen, 172.

Creative Commons License All the contents of this journal, except where otherwise noted, is licensed under a Creative Commons Attribution License