SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.31 número3Complex antiphony in Psalms 121, 126 and 128: The steady responsa hypothesisThe book of Isaiah as Isaiah's book: The latest developments in the research of the prophets índice de autoresíndice de materiabúsqueda de artículos
Home Pagelista alfabética de revistas  

Servicios Personalizados

Articulo

Indicadores

Links relacionados

  • En proceso de indezaciónCitado por Google
  • En proceso de indezaciónSimilares en Google

Compartir


Old Testament Essays

versión On-line ISSN 2312-3621
versión impresa ISSN 1010-9919

Old testam. essays vol.31 no.3 Pretoria  2018

http://dx.doi.org/10.17159/2312-3621/2018/v31n3a4 

ARTICLES

 

Wee over Moab... Een exegese van Jeremia 48:1-10

 

 

Eric Peels

Theologische Universiteit Apeldoorn, Netherlands

 

 


ABSTRACT

De volkenprofetie tegen Moab in Jeremia 48 blijft in veel opzichten de exegeten voor vragen stellen. In dit artikel ligt de focus op het eerste segment, 48:1-10. Na de behandeling van enkele inleidende vragen betreffende tekst en structuur, geografie en topografie, en theologisch accenten in dit caput, wordt een detailexegese van elk vers gegeven. In vlammende taal wordt Moab hier het oordeel aangezegd, als uitvloeisel van het werk van YHWH zelf, die de hybris van dit volk afstraft.
For the exegete, the oracle against Moab in Jeremiah 48 still contains many unanswered questions. In this article the focus is on the first segment, 48:1-10. After the treatment of some introductory issues regarding text and structure, geography and topography, and theological accents in this chapter, a detailed exegesis of each verse is offered. In violent language, Moab is announced a devastating verdict, as a result of the work of YHWH himself, who punishes the hybris of this foreign nation.

Keywords: Jeremiah, Moab, prophecy, geography, lament


 

 

A TER INLEIDING

Het is een voorrecht en een genoegen om bij te dragen aan het Festschrift voor prof. Willie Wessels. Als een hommage aan het adres van mijn terugtredende collega bied ik hem in dit artikel een beknopte exegese van Jeremia 48:1-10. Eerst behandel ik enkele inleidende vragen, noodzakelijk om het vervolg te kunnen plaatsen. Daarop volgt een vers-voor-vers exegese, die wordt afgesloten met een korte conclusie.

1 Tekst en structuur

De tekst van Jeremia 48 bevat op menig punt een duistere lezing. Het hoofdstuk telt maar liefst tien ketiv/qere' kwesties; ook is het in de commentaren voorgestelde aantal conjecturen buitenproportioneel. Een vergelijking van de Masoretische tekst (MT) met de Septuaginta (LXX) en andere versiones laat zien hoe gecompliceerd de tekstgeschiedenis van Jeremia 48 is. Wel kan gesteld worden dat de verschillen tussen de Hebreeuwse en de Griekse tekst vallen binnen het raam van wat gebruikelijk is, en niet een verschillende theologie weerspiegelen.1

Jeremia 48 heeft een zekere inclusio door de verwijzing naar het woord van YHWH in vss 1 en 47 ("Botenformel", respectievelijk "Gottesspruchformel"), de "wee"-roep in vss 2 en 46 en de verwijzing naar de dreiging die vanuit Chesbon op Moab afkomt in vss 2 en 45. Verder ontbreken kenmerken van een gestructureerde tekstuele eenheid. Er is geen plot, geen ontwikkeling van gedachten, geen markering van strofen. Merkwaardig en inconsistent is de onderbreking van poëtische gedeelten door proza-teksten. Een grote variatie aan stijlen en genres wordt gebruikt, om het ene thema van alle kanten te belichten: het wee over Moab. Over het geheel gezien lijkt het orakel de nabije verwoesting van Moab op het oog te hebben (perfecta prophetica; zie vooral vs 16).

Jeremia 48 heeft geen duidelijke tekststructuur. Geen van de pogingen die zijn ondernomen om desondanks een zinvolle indeling in strofen te realiseren,2heeft bredere instemming gekregen. De indeling die ik aanhoud, is min of meer pragmatisch. Jeremia 48 valt in twee grotere delen uiteen, omdat vanaf vs 29 de tekst voornamelijk bestaat uit verwerking van tekstmateriaal van elders; opvallend is in dit gedeelte ook de frequente godsspraakformule (vss 30, 35, 38, 43, 44, 47; in de eerste helft alleen in vss 12 en 25). Binnen deze tweede helft ligt een zekere cesuur bij vs 40. Wat de eerste helft van Jeremia 48 betreft, kunnen vss 1-9 als een eenheid worden gelezen, omdat hier over Moab steeds in feminiene vormen wordt gesproken (vss 2, 4, 7, 9). Deze strofe wordt bekrachtigd met de vloekformule van vs 10. In vs 11 begint een nieuw gedeelte met de terugblik op Moabs vredige verleden, afgerond met de uit Jeremia 46:18 bekende uitgebreide godsspraakformule. Vs 16 zet dan opnieuw in met een visionaire blik op Moabs nabije toekomst. Deze observaties resulteren in de volgende tekstindeling: vss 1-10, 11-15, 16-28 (eerste hoofddeel), 29-39, 40-47 (tweede hoofddeel).

2 Geografie en topografie

Het thuisland van Moab ligt op het hoge plateau (+ 1000-1300m) oost-west tussen de Arabische woestijn en de Dode Zee, en noord-zuid tussen de wadi al-Müjib (de Arnon) en de wadi al-Hesä (de Zered). In de loop van de geschiedenis bezette Moab geregeld ook het gebied ten noorden van de Arnon, met name sinds de tijd van koning Mesa (9e eeuw BCE). Dit noordelijke Moabitische plateau (de Misor, de "hoogvlakte (van Medeba)"), vaak een twistappel tussen Ammon, Israël en Moab, lag meer open en was bij de bijbelschrijvers ook beter bekend dan het zuidelijk Moabitische plateau. Het kernland van Moab was hooggelegen, wat een sterke defensie mogelijk maakte. Hoewel de laatste decennia intensieve archeologische arbeid in deze regio is verricht, blijft nog veel van Moabs geschiedenis onopgehelderd.3

In de literatuur is bijzondere aandacht voor de identificatie van Moabitische plaatsnamen. Naast de frequente vermelding van Moab zelf (18x) worden in Jeremia 48 opvallend veel steden en andere locaties genoemd (39x). Een gedeelte hiervan is inmiddels geïdentificeerd, van de overige locaties is de ligging onzeker of nog steeds geheel onbekend. Van belang voor de exegese van Jeremia 48 is de vraag naar de retorische functie van al deze geografische en topografische details. Volgens D.R. Jones dienen zij niet slechts ter versterking van een realistische en levendige presentatie van deze profetie, maar wil elke naam een herinnering wakker roepen: het betreft zijns inziens namelijk voormalig Israëlisch gebied (door koning Mesa aan de macht van Israël ontrukt). De opsomming van namen heeft dan een ironische functie: de veroveraars worden veroverd.4 Toch lijkt dit te vergezocht; er ligt een grote tijdsspanne tussen de veroveringen door Mesa in de 9e eeuw en de val van Moab ten tijde van Nebukadnezar in de 6e eeuw, en bovendien zijn enkele steden eerder te plaatsen in het zuidelijk deel van Moab, beneden de Arnon. Wel is in het algemeen te zeggen, dat in de opsomming van de locaties zich een beweging van noord naar zuid lijkt af te tekenen; het gros van de locaties die in Jeremia 48 genoemd worden, liggen in het noorden. De auteur is blijkbaar goed op de hoogte van de geografische situatie van Moab. De vele plaatsnamen dragen bij aan de concreetheid en directheid van deze profetie: het goddelijk oordeel gaat van plaats tot plaats voort (cf. de opsommingen in Micha 1:8-16 (ook hier in de taal van een elegie) en Jesaja 10:28-32). Zo wordt het woord van Jeremia 48:8 ("een verwoester komt naar elke stad toe, geen ervan zal ontkomen") in de profetie zelf met naam en toenaam vervuld.

3. Theologische accenten

Vergeleken met de andere orakels in de bundel Jeremia 46-49 heeft hoofdstuk 48 veel meer theologisch gehalte. Op drie punten komt dit uit: 1) de motivering van het oordeel, 2) de polemiek met de afgodendienst, 3) het samengaan van oordeel en klacht.

Ten eerste valt op dat het gericht over Moab meermalen expliciet wordt gemotiveerd, wat in een volkenprofetie niet vaak het geval is. Vrijwel alle redenen waarom in de volkenprofetieën een natie door YHWH veroordeeld wordt, komen in dit orakel over Moab voor.5 Moab wordt afgestraft (משׁפט vss 21, 47; פקדה vs 44) vanwege zijn arrogantie en trots (vs 29v.). Nog niet eens omdat Moab zich vrolijk heeft gemaakt over Israëls ellende (vs 27), maar vooral vanwege het grenzeloze vertrouwen op eigen kracht en rijkdom (vss 7, 11) waarmee Moab zich tegen YHWH zelf heeft verheven (vss 26, 42). Achter dit verwijt ligt de claim dat YHWH de koning der volken is (Jer. 10:7) aan wie elke natie verantwoording schuldig is.

Ten tweede heeft in Jeremia 48 de polemiek met de afgoden/afgoderij nadrukkelijk een plaats. Het gevolg van de val van Moab is dat zijn hoofdgod Kemos samen met de elite in ballingschap zal gaan (vs 7). Op deze god kun je niet bouwen, zo zal Moab tot zijn schaamte bemerken (vs 13). YHWH zal een einde maken aan al Moabs religieuze activiteiten (vs 35); met de ondergang van Moab gaat Kemos' volk verloren (vs 46).

Ten derde kenmerkt Jeremia 48 zich door een geheel eigen afwisseling van oordeel en klacht, een ernstig woord van gericht en tegelijk de klaagzang over dit gericht. Een algemene wee-roep over het lot van Moab klinkt aan het begin en het eind van het orakel (vs 1 resp. vs 46); Moab zelf weent en schreeuwt (vss 3-5, 34, 37v.), omstanders (Juda?) worden opgeroepen te klagen (vss 17, 20) en een niet nader geïdentificeerde ik-figuur klaagt en weent (vss 31, 32, 36). Gelet op de naadloze overgang van het goddelijk "Ik" van vs 30 naar vs 31 en van vs 35 naar vs 36, is te stellen dat YHWH het subject van deze klacht is. Dit opmerkelijke fenomeen van het goddelijke klagen wordt verschillend verklaard, hetzij als ironie of als compassie. B.C. Jones ziet in Jeremia 48 een helder voorbeeld van ironie, en wijst daarbij op de "ironic inversion of the lamentation", een gebruikmaking van het genre van de klacht om de aanval op Moab satirisch kracht bij te zetten.6 Dat het in deze teksten over het klagen van God om figuratieve taal zou gaan, kan echter niet overtuigen. Inderdaad wordt ook in Jeremia's volkenprofetieën wel gebruik gemaakt van spot, maar de toon van Jeremia 48 is steeds die van ontzetting over de ondergang en bewogenheid daarmee.7 Een groeiend aantal exegeten interpreteert de klacht in de vss 30, 31, 36 in eigenlijke zin als uiting van goddelijk verdriet over het door Hem zelf gestrafte Moab. Hiermee biedt Jeremia 48 een unieke prediking aangaande God: de Rechter die het kwaad straft is ook Hij die weent over het oordeel.

 

B EXEGESE

1 Tekstindeling8 en vertaling

 

 

2. Vers-voor-vers uitleg

48:1

Ingeleid met de Jeremiaanse lange "Botenformel", is het openingswoord van de profetie over Moab veelzeggend: "wee" (הוי).9 Dit woord is een vast onderdeel van de elegie, maar wordt door de profeten frequent gebruikt in verband met het komend oordeel. Een indringend stijlmiddel: wie het gericht moet ondergaan wordt in de "klaagzang" van de profetie nu reeds bezongen als gestorven. Het "wee" luidt hier niet een specifiek wee-orakel in (zo bijv. Jesaja 5), maar zet wel de toon voor de hele profetie, die dan ook zal worden afgesloten met een corresponderend "wee" (אוי) in vs 46.

Twee steden worden genoemd: Nebo en Kirjataïm. Mede gelet op de samenhang met vs 2 wordt meestal aangenomen dat beide steden in het noordelijke gebied van Moab liggen, en belangrijke steunpunten waren in de defensie-linie van Moab. Dat zal ook de reden zijn dat zij als eerste genoemd worden in deze profetie over de val van vele steden. Nebo is "verwoest" (שדד pu'al). De "verwoester" ("השד komt uit het noorden (6:26) en zal zijn werk grondig verrichten, zie vss 8, 18, 32. Kirjataïm wordt te schande gezet (בוש) en veroverd (לכד). Het verbum בושׁ wordt in LXX niet vertaald; BHS stelt voor het te schrappen, omdat het een dittografie ex 1b zou zijn. Ten onrechte, het kan in vs 1 zeer wel gaan om een bewuste herhaling.

Over de interpretatie van משׂגב in 1C heerst onzekerheid. LXX heeft een transliteratie: Αμασαγαβ of Αμαθ, zo ook Aquila (Μασυγαβ). Targum (en in deze lijn ook de Peshitta) leest מִ בית֩רֻׁח צנְהוֹן "house of their confidence". In de lijn van MT zijn de Vulgata met "fortis", Symmachus en Theodotion met κραταιωμα. Gelet op de feminiene vormen van de verba, is het denkbaar dat het ook hier om een plaatsnaam gaat.10 Toch is het beter משגב op te vatten als nomen proprium: 1) het woord is verbonden met een lidwoord; 2) een plaatsnaam Misgab is onbekend; 3) elders wordt משגב steeds als een nomen vertaald ("sterkte", "burcht"); d) als משגב betrokken wordt op Moab als geheel, is het gebruik van de feminiene verbale vormen begrijpelijk, omdat in de hele sectie 48:1-9 Moab in feminiene vorm ter sprake komt. Het verdient mijns inziens de voorkeur om משגב op te vatten als typering van geheel Moab - vanuit het perspectief van de Israëlieten gezien een begrijpelijke aanduiding van het hooggelegen, ontoegankelijke Moab. Deze "vesting" wordt te schande gezet en dodelijk verschrikt (cf. de combinatie בוש en חתת in vss 20 en 39). Als Nebo en Kirjataïm vallen, is het einde voor de vesting Moab nabij. De noordelijke verdedigingslinie is doorbroken, het land ligt nu voor de vijand open.11

48:2

Als het gericht komt is het gedaan met de glorie (תהלה)van Moab, zoals in 49:25 de תהלה van Damascas en in 51:41 de תהלה van Babel ondergaan (cf. 11:13 en 17:14). LXX vertaalt ιατρεία "genezing" en heeft blijkbaar תעלה gelezen (cf. 46:11), hoewel sommige mss een dubbele vertaling hebben (ook άγαυρίαμα, "trots"). Vanuit Chesbon wordt de val van Moab voorbereid; עליה in 2aB slaat stellig op Moab en niet op Chesbon zelf.12 Chesbon was een Moabitische stad die door de vijand reeds was veroverd (cf. vss 34 en 45).

De geschiedenis gaat zich herhalen (Numeri 21:28; cf. ook vs 45): vanuit de grensstad Chesbon beraamt (חשב)de vijand zijn aanval op Moab. Chesbon ligt in het noordelijk deel van Moab, op een strategisch belangrijke plaats aan de "Koningsweg". De tekst bevat een fraaie woordspeling met de plaatsnaam Chesbon (חשבון)en het verbum "beramen" (חשב). Geheel in de stijl van de volkenorakels wordt de vijand niet nader geïntroduceerd, waardoor het gevoel van dreiging nog versterkt wordt. Wat de vijand in de zin heeft, is niets minder dan de genocide van Moab: כרת "uitroeien" (cf. 47:4, 51:62) met מן-privativum (cf. vs 42).13 LXX biedt met de plurale vertaling έκόψαμεν αυτήν άπό έθνους ("wij hebben haar van de volkeren afgesneden") een ander perspectief.

Voordat het in vs 4 opnieuw over Moab als volk/land als geheel gaat, worden in vss 2b en 3 eerst twee steden genoemd als exempel van wat Moab ondergaat. Ook vs 2b bevat een woordspel: Madmen (מדמן)wordt een dodelijk stilzwijgen (מם :"stil zijn", "zwijgen", "vernietigd worden") opgelegd.14 De verdelging van Madmen wordt verbonden met het thema van het "zwaard" dat achtervolgt, cf. 46:10,14,16 en 47:6. De plaatsnaam Madmen is verder onbekend, wat aanleiding geeft tot veel discussie. LXX, Vulgata en Peshitta lezen מדמן niet als plaatsnaam, maar als paronomasie van het verbum דמם in de betekenis van "stil zijn". Andere suggesties die zijn gedaan: Madmen is Medeba; Madmen is te lezen als "wateren van Dimon" (מי־דמן), of als Dimon (dittografie van de מ; cf. de woordspeling in Jesaja 15:6); Madmen is een ontwikkeling van Dibon (n.b. Dibon naast Chesbon ook in Numeri 21:30 en Jesaja 15:2,4); Madmen is een spotnaam (zinspeling op het woord מדמנה ("mesthoop", Jes. 25:10)). De plaatsnaam Madmen ("mestvaalt") is in een agrarische samenleving echter goed denkbaar, en kan het beste als toponiem worden opgevat.15

48:3,4

Vss 3 en 4 zijn chiastisch met elkaar verbonden (צעקה in 3A // זעקה in 4B; שבר) in 3B en 4A; ook is er inhoudelijke correspondentie tussen קול in 3A en השמיע in 4B).

Vs 3 sluit met de interjectie קול "hoor!" direct aan bij vs 2, op levendige wijze: volgend op de doodsdreiging in de richting van Madmen klinkt nu de jammerklacht op uit Choronaïm (צעק /זע, cf. 47:2, 48:5, 49:21). De meeste exegeten localiseren Choronaim in het zuid-westelijk deel van Moab: een golf van geweld en doodslag verspreidt zich over het land Moab.

Aansluitend bij שבר "puinhoop" in vs 3B expliceert vs 4A dat Moab in puin ligt (שבר ni fal). Het is niet onmogelijk dat vs 4A nog behoort tot de inhoud van de jammerklacht uit Choronaïm, maar eerder zal het hier gaan om een verbreding van perspectief. Moab is totaal geruïneerd, wat schrijnend zichtbaar en hoorbaar is in de jammerklacht van haar "kleinen" (צעוריה).Over dit laatste woord is veel discussie. De qere ' heeft hier צְעִירֶֹּֽי ה֩ "haar kleinen". LXX heeft hier echter een lezing die meer met de ketiv overeen komt (צעור met ר-locale): αναγγείλατε εις Ζογορα ("boodschapt in Zoar"; met wijziging van שמע perfectum in imperatief, cf. BHS).16 Door de meeste exegeten wordt deze lezing overgenomen.17 De lezing "naar Zoar" past goed bij vs 34 en bij de paralleltekst in Jesaja 15:5, en geeft een goede zin: van Choronaim tot aan Zoar toe gaat de kwade tijding. Lastig is wel dat de precieze locaties niet bekend zijn, zodat de gedachte van uitgestrektheid (bijv. vanuit het noorden tot in het uiterste zuiden, waar Zoar doorgaans gelocaliseerd wordt) niet bewezen is.

Toch is het de vraag of deze lezing niet teveel wordt ingegeven door de wens om een lectio difficilior in Jeremia 48 te assimileren aan de tekst van Jesaja 15.18 Met diverse exegeten19 is mijns inziens toch de lezing van MT te prefereren, en wel om de volgende redenen: a) Jesaja 15:5 is eerder een paralleltekst van vss 5 en 34 dan van vs 4; bovendien gaat het in Jesaja 15:5 over vluchtelingen die in Zoar komen en niet over een boodschap aan Zoar; b) MT (het tekstdeel van dit vers in 2QJer frg. 16 is identiek) wordt gesteund door alle andere versiones (Vulgata: "parvuli"; Peshitta: "her poor people"; Aquila: μικροι; Symmachus: νεώτεροι; ook T leest geen plaatsnaam, maar heeft "their rulers" (שילטונהא);20 c) 14:3 heeft precies dezelfde ketiv/qere' kwestie (צעוריה), en daar gaat het duidelijk niet om een locatief maar om "dienaren"; d) acceptatie van de LXX-lezing, die bovendien ook זעקה niet vertaalt, doorbreekt het fraaie chiastische patroon van vss 3-4 (zie boven). MT is op zich goed te verstaan en past in de context.

De vraag is wie onder de "kleinen" (צעירים) zijn te verstaan. Dit woord heeft het betekenisspectrum van "klein", "onbetekenend", "jongere", "dienaar" en duidt op een lage status in het familieverband. Volgens M. Sasbo klinkt in teksten als 48:4, 49:20 en 50:45 de gedachte mee "tot zelfs de kleinen toe".21Keil betrekt het woord op de hele bevolking van Moab, "ad statum miserum dejecti".22Toch zal het eerder om de kleinsten gaan, niet alleen die van Choronaim maar van heel Moab, en bevat de tekst een bewogen beeld: uit de noodkreten van de kinderen die door merg en been gaan, blijkt de totale ondergang.

48:5

In aansluiting bij vss 3-4 geeft vs 5, ingeleid met een herhaald emfatisch '3, een nadere illustratie en uitwerking van het algemene klagen. Hier is duidelijk materiaal van Jesaja 15:5 gebruikt. Zowel vs 5aA als vs 5bA plaatsen de locaties voorop; deze casus pendens lokt als het ware uit tot visualisering en participatie, de blik van de lezer/hoorder wordt naar het gebeuren toegetrokken. De precieze locatie van Luchit (met qere'; de ketiv geeft geen goede zin en ook Jesaja 15:5 leest Luchit) en Choronaïm is onbekend, en ook of het om éen weg tussen beide steden of om twee verschillende wegen gaat. Sterk is de retorische suggestie in de tekst: berg op, berg af klinkt het weeklagen (het woordpaar ירד - על staat ook in vs 15).

De zinsconstructie in vs 5aB is ongebruikelijk. De meeste exegeten emenderen het laatste woord בכי in בו ,zoals ook Jesaja 15:5 heeft; 'בכי zou een conflatie kunnen zijn van בו met het partikel בו waarmee vs 5bA opent. De zin loopt dan goed: "met geween gaat men die (weg) op". Toch steunen alle versiones (behalve de Peshitta) de lezing met het herhaalde בכי. Deze herhaling heeft een intensiverende functie: het gaat om een onafgebroken bitter wenen. De afwijkende woordvolgorde in vs 5aB hangt samen met poetische vrijheid.

Een soortgelijke intensivering heeft ook vs 5bB met het woord צר. Jesaja 15:5 mist dit woord, evenals LXX en Targum. Zowel Symmachus als Vulgata hebben het opgevat in de betekenis van "enemy", "adversary"23: οί έχθροι resp. hostes - wat echter minder logisch is. Veel exegeten schrappen het woord (cf. BHS). Beter is het om de drie woorden צרי צעקת־שבר op te vatten als een dubbele status constructus: "de over de jammerklacht over de breuk/puinhoop". Het woord צרי is dan een bijzondere pluralis van צר"distress, trouble, anguish" óf van ר "shrill cry".24 Letterlijk vertaald: "distress of a cry of destruction".25 Berg op, berg af, trekken lange stoeten vluchtelingen al wenend door het land Moab.

48:6

In vs 6 wordt Moab opnieuw direct aangesproken, zonder nadere identificatie van de spreker. De oproep tot de vlucht, die overigens in vs 5 al voorondersteld was, is een stijlmiddel dat door de profeten frequent gebruikt wordt.26 De oproep van vs 6A en het perspectief van vs 6B zijn nauw verbonden: er rest de vluchtende Moabieten niets dan een leven in de woestijn, letterlijk en figuurlijk. De algemene zin van vs 6B is wel duidelijk, maar de precieze betekenis is omstreden. Dit betreft zowel de verbale vorm ותהיינה als de vergelijking כערוער.

In 6B lijkt ותהיינה een feminiene plurale imperfectum-vorm van היה te zijn - maar wie/wat is dan het subject? Verondersteld is wel dat het gaat over de "steden" van Moab (cf. vs 9), maar dit past niet bij de masculiene vormen van de imperatief in vs 6A. Een andere suggestie is dat נפשכם in vs 6A het subject is, dan als pluralis te lezen ("uw zielen"), of dat een vorm van het verbum חיה ("houd je ziel in leven") of van het verbum חנה ("legeren", zo BHS) gelezen moet worden.

Nog lastiger is de vertaling van ערוער: "wilde ezel" (LXX, Aquila; equivalent van ערוד), "juniper" / "tamarisk" / "plant" (V, Aq., S; alternatief van ערער), "Aroer" (Targum, Symmachus; cf. vs 19). Ook wordt wel de suggestie gedaan dat ערוער een corrupt woord is, oorspronkelijk afkomstig uit Jesaja 15:5, als glosse bij het slotwoord van 48:5 (zo BHS). Gelet op de parallel met 17:6, lijkt mij (met andere commentatoren) de lezing "jeneverbes" / "kale struik" te prefereren.27 Dit levert een sprekend beeld op in vs 6B: het volk van Moab wordt opgeroepen de woestijn in te vluchten, waar het niets anders rest dan een permanente "struggle for life", een hard en vruchteloos bestaan. Zo wordt de vloek van het oordeel werkelijkheid.

48:7

Met een causaal כי wordt in vs 7 de reden van het in vs 6 aangekondigde oordeel ingeleid. De aanspraak in de 2e persoon masculinum in vs 6 switcht naar de aanspraak in de 2e persoon femininum in vs 7. In vs 6 worden de mensen aangesproken, in vs 7 de gehele bevolking van Moab: ook jij (גם־את, cf. 50:24) wordt gevangen (לכד, als in vs 1)! Hiermee wordt Moab een plaats gewezen in de rij van alle volken over wie de storm van het Babylonische leger komt.

De reden (prepositie יען) van het oordeel is het zelfverzekerde en zorgeloze vertrouwen van Moab. Dit vertrouwen (בטח inf.cstr.) geldt twee zaken: de eigen "werken" (מעשים) en de eigen "schatten" (אוצרות). Wat valt hieronder concreet te verstaan? LXX leest slechts één woord: "strongholds" (όχυρώμα plur.).28 Targum lijkt dubbel vertaald te hebben: "in your treasures and in your treasure-houses" (בְאוֹצְרַך֩וֻׁב בית֩גִנ זך). Peshitta en Vulgata hebben beide "vestingen en schatten".29

Dat de "werken" zien op afgodenbeelden lijkt niet waarschijnlijk, gelet op de combinatie met "schatten". Van belang is ook de paralleltekst Ezechiël 28:4v.: hier wordt van Tyrus gezegd dat het hoogmoedig en zelfverzekerd is geworden, trots op het eigen bezit in de schatkamers (אוצרות) waar het een vermogen heeft gemaakt (עשה). Toch zal in 48:7 meer bedoeld zijn dan alleen rijkdom, mede gelet op de context waarin Moabs reputatie van een krachtige defensie uitkomt (cf. vss 18 en 41). Het lijkt het beste om in de lijn van Peshitta en Vulgata primair te denken aan de vestingen en voorraden waarover Moab beschikt. Het land waant zich onaantastbaar achter een linie van hooggelegen fortificaties en beschikt blijkbaar over grote proviandvoorraden. Bij אוצרות is niet alleen te denken aan geld en goed, maar aan alle mogelijke voorraden (ook wapens, cf. 50:25).

Het mag allemaal niet baten; Moab gaat ten onder. Het meest sprekende teken hiervan is de wegvoering van het beeld van de god Kemos samen met zijn "gevolg", de priesters en oversten. Kemos gaat als het ware in ballingschap; voor de combinatie יצא ֩בגלה cf. 29:11. Voor de praktijk van het wegvoeren van godenbeelden, breed geattesteerd in de literatuur van het oude Nabije Oosten, zie ook 43:12, 49:7; Amos 5:25 en Jesaja 46:1v. Geen mooier symbool van totale triomf dan het meevoeren van de godenbeelden van de overwonnen vijand.

Vs 7b heeft twee ketiv/qere' kwesties. De eerste betreft de schrijfwijze van de godsnaam Kemos in vs 7bA. BHS (gevolgd door vele exegeten) kiest voor de qere' כמוש "Kemos", zoals deze naam ook elders in het OT geschreven wordt.30 Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat de ketiv כמיש een archaische schrijfwijze is; de godheid Kamis komt frequent voor in de Ebla teksten (dka-mi-is; cf. de plaatsnaam Karkemis, "stad van Kamis"). 31 De god Kemos werd vanaf oude tijden in Noord-Syrië en Mesopotamië vereerd. Later werd Kemos de nationale god van Moab (vs 13); Kemos wordt genoemd "de god van Moab" (1 Kon. 11:33; 2 Kon. 23:13) en Moab "het volk van Kemos" (vs 46; Numeri 21:29). De tweede kwestie betreft het slotwoord; met BHS wordt unaniem aangenomen dat het hier om een haplografie gaat (vs 8 opent met een 1) en dat יחדו is te lezen (zoals ook in 49:3).

48:8

In vs 8 wordt de in vs 7 aangekondigde ondergang toegelicht en onderstreept. Moabs vertrouwen op eigen macht zal misplaatst blijken te zijn als de vijand het land overspoelt. Een "verwoester" (שדד, cf. vs 1) komt en zal zijn werk grondig doen. De identiteit van deze verwoester wordt, zoals vrijwel steeds in de volkenprofetie, niet nader onthuld - maar ieder weet om wie het gaat. De vijand zal geen stad ongemoeid laten, álle steden zullen ingenomen worden (vs 8a) -deze formulering komt alleen hier voor en werpt misschien licht op de opvallende vermelding van zoveel toponiemen in Jeremia 48. Vs 8 sluit aan bij vs 6, waar de Moabieten werden opgeroepen zich in veiligheid te brengen (מלט); hetzelfde verbum wordt hier gebruikt om de totale ondergang te tekenen - geen enkele stad zal ontkomen (מלט).

De verwoesting strekt zich uit over het hele land. Na de steden in vs 8a worden in vs 8bA "de vallei" (העמק) en "de vlakte" (המיש)genoemd. Het is mogelijk om deze woorden te lezen als aanduiding van een totaliteit (alle steden, dalen, vlakten), m.a.w. de vijand verwoest stad en land. Mede gelet op het gebruik van het lidwoord lijkt het echter beter om te denken aan specifieke streken. Onder העמק is dan te verstaan het gebied van de Jordaanvallei ten noordoosten van de Dode Zee (cf. Joz. 13:27); המישר is het plateau of de hoogvlakte vanaf de Arnon tot het gebied ter hoogte van Chesbon (cf. Joz. 13:16v.). Deze vruchtbare (meest bekende) delen van Moab zullen te gronde gaan (אב)en vernietigd worden (שמד nif., frequent in verbondsvervloekingen (cf. Deuteronomium 28)).

Op deze wijze wordt Moabs val drievoudig beschreven, met de nomina stad / vallei / vlakte en de verba שמד / ֩אבד֩ / לא֩מלט. Dit komende gericht over Moab wordt bekrachtigd door de slotwoorden in vs 8bB "zoals YHWH gesproken heeft" (אשר אמר יהוה). Deze formule is uniek; er is echter geen reden om אשר op te vatten als een dittografie (BHS, cf. 6:15)32 of aan te vullen als כאשר; het correlatieve אשר kan goed met "zoals" vertaald worden.33 Het totaalgericht over Moab is gevolg en uitvoering van het daadkrachtige woord van YHWH.

48:9

Lastig is de eerste helft van dit tekstvers. Zowel het nomen ציץ "bloem", "diadeem" in vs 9aA als de hapax נצא in 9aB zijn onhelder. Vermoedelijk bevat de tekst een woordspel (תצא - נצא - ציץ ),maar de pointe ontgaat de lezer. Ook een vergelijking met de verwante tekst Jeremia 4:7 brengt niet veel verder. Vanuit de context is duidelijk dat vs 9 het definitieve oordeel aankondigt, in een finaal exit van Moab. Dit wordt op een of andere manier geaccentueerd in vs 9a met de oproep om "iets" aan Moab te geven omdat het "op een bepaalde wijze" weggaat, met als resultaat de onbewoonde woestenij in vs 9b.

Wat moet aan Moab worden gegeven (vs 9aA)? Vier oplossingen zijn geboden:

1) een bloem of diadeem. Een letterlijke vertaling van ציץ als "bloem" hebben Vulgata, Aquila en Symmachus; Targum en Peshitta lezen "kroon" of "diadeem". Het is echter lastig om de zin van het geven van een bloem/diadeem aan Moab te verstaan.

2) een grafteken of graftombe. LXX heeft σημεία "tekens", wat diverse exegeten (cf. BHS) brengt tot de conjectuur ציון "grafteken", cf. 2 Koningen 23:17. De gedachte is hierbij dat het hele land in een groot kerkhof verandert. Probleem is dan wel dat in vs 9aB juist sprake is van het vertrekken uit het land.

3) zout. Ook nam men wel aan dat het Hebreeuwse ציץ en het Ugaritische sîsûma dezelfde betekenis "zout" hebben; de zin van het geven van zout aan Moab ligt in de rite van het uitstrooien van zout over een verwoeste stad (cf. Richt. 9:45). Dat ציץ met "zout" vertaald kan worden, is echter toch niet waarschijnlijk.34

4) vleugels. Deze - traditionele - vertaling kan worden afgeleid uit het Aramees.35 De oproep Moab vleugels te geven om des te beter te kunnen vluchten is ironisch bedoeld. Vergelijk de aansporing tot vluchten in vs 6 en vs 28 (cf. ook Ps. 11:1, 55:7v; Jes. 16:2).

Even problematisch als 9aA is de zinsnede כי נצא תצא in vs 9aB. Alleen het woord תצא is duidelijk: Moab zal moeten "uitgaan", "vertrekken", zoals Kemos met zijn gevolg in vs 7. De hapax is lastig, evenals de combinatie met תצא. LXX leest άφη άναφθήσεται "she will be kindled with kindling" (afgeleid van יצת "verbranden"); in dezelfde lijn heeft Peshitta "utterly destroyed", vermoedelijk van נצה "verdelgen".36 Targum leest "surely go into captivity" מִג לא ֩תִג לי. LXX, Peshitta en Targum veronderstellen een figura etymologica waar MT een combinatie van twee verschillende verba heeft. Letterlijk en onbegrijpelijk vertalen Vulgata ("florens egredientur") en Aquila (άνθοΰσα έξελεύσεται). Soms neemt men voor נצא de betekenis "vliegen" aan,37in het verlengde van de "vleugels" in vs 9aA - wat echter een gissing is. Wellicht kan een parallel met Klaagliederen 4:15 hulp bieden. Hier staat, in een met Jeremia 48:9 vergelijkbare context, de verbale vorm נצְוּ naast נעוּ als aansporing om weg te gaan en rond te zwerven; nergens is meer plek voor de aangesprokenen. Mogelijk zijn in Jeremia 48:9 en het overigens even moeilijke -נְצ א in Klaagliederen 4:15 beide van de wortel נצה3"eilen" (HAHAT 838) = נצה IV "to hasten" (DCH 5, 737). In vs 9aB versterkt de infinitivus absolutus נצא de actie van het "uitgaan"; tentatief vertaald "zij moet voorgoed weggaan". Wat overblijft is een woestenij" (שמה) waar geen mens meer woont (cf. 4:29, 26:9, 34:22, 44:2, 46:19, 51:29,43).

48:10

De gang van de profetie lijkt in vs 10 onderbroken te worden, met een vloekwoord in een ander register en een andere toon. Door een meerderheid van de exegeten wordt deze tekst toegeschreven aan het werk van een latere redactor of latere glossator. Vs 10 zou een on-Jeremiaanse eruptie van kwalijke gevoelens verraden (haat tegen Moab) en zowel inhoudelijk als stilistisch (proza in plaats van poëzie) niet in de context passen. Op deze argumentatie valt echter het een en ander af te dingen.

Ten eerste is het lastig om te bepalen of vs 10 proza of poëzie is; de meningen zijn hierover dan ook verdeeld. De tekst van Jereremia 48 is een veelvormig literair mozaïek met een zo levendige wisseling van stijl en toon, dat het onderscheiden van secundaire elementen op deze basis snel willekeurig wordt. Vervolgens is het onloochenbaar dat de inhoud van vs 10 terdege de intentie van de profetie weerspiegelt, nl. dat het gericht over Moab het "werk van YHWH" is. Hij is de initiator en de Koning die het bevel voert (cf. vs 15). Vs 10 expliciteert wat in vss 1-9 impliciet aanwezig is. Het motief van het zwaard is authentiek Jeremiaans (cf. 46:10, 14 en 47:6v.), evenals het gebruik van het verbum מנע in vs 10bB (2:25, 5:25, 31:16) en het gebruik van een vloekformule (11:3; 17:5: 20:14v.). Het stijlmiddel van een vervloeking in verband met non-participatie (of nalatigheid) in de strijd tegen de vijand van YHWH valt mijns inziens in de context van dit orakel niet uit de toon, mits niet geïnterpreteerd in psychologisch-emotionele zin. Parallellen zijn Richteren 5:23 (vervloeking over Meroz, omdat het niet opgekomen is YHWH te hulp), Richteren 21:5 (een vervloeking over wie niet was opgekomen naar YHWH in Mizpa voor de strijd tegen Benjamin) en 1 Samuel 11:7 (de symboolhandeling met de door Saul in stukken gehakte runderen, om het volk op te roepen tot de strijd).38

Of vs 10 van de hand van de historische profeet Jeremia zelf is ofwel een redactionele commentaar vormt, valt moeilijk nader te aan te tonen. De inhoud van vss 1-9 wordt door vs 10 in het licht gesteld van wat YHWH doet, en daarmee ongekend bekrachtigd. Na vs 10 wordt opnieuw ingezet met het oordeel, met als vertrekpunt het ongestoorde bestaan van Moab in het verleden dat in de nabije toekomst radicaal ten einde zal komen.

De dubbele vervloeking (ארור) geldt dezelfde nalatigheid: niet of onvoldoende zich inzetten voor "het werk van YHWH" en het zwaard zijn werk niet laten doen. Met מלאכת יהוה wordt de uitvoering van het gericht over Moab op bijzondere wijze gekarakteriseerd (cf. 50:25). Het woord מלאכת ziet vaak op "heilige" arbeid: bouwen aan de tempel of het verrichten van cultische taken in de tempel (cf. 1 Kronieken 26:30). Hier gaat het om het werk van YHWH zelf, waarin Hij mensen inschakelt als zijn instrumenten. Daarbij past alleen totale inzet. Het adverbiaal gebruikte רמיה heeft twee betekenissen: 1) laksheid, nalatigheid, en 2) bedrog. De meeste versiones hebben de tweede betekenis, maar met LXX (άμελώς, "carelessly") is de eerste betekenis te verkiezen.39 De vervloeking over nalatigheid bij het "werk van YHWH" is een krachtige aansporing tot totale inzet. Het zwaard moet zijn werk volledig kunnen doen, en niet afgehouden worden van "bloed", het doden van de vijand. Het gebruik van het stijlmiddel van een vloekwoord in dit poëtisch getoonzette orakel heeft een sterk retorische functie: de onderstreping van het gericht over Moab dat door de vijand - in deze context onmiskenbaar de Babyloniërs - voltrokken wordt. Vs 10 bevat een huiveringwekkend woord. Te bedenken is, dat het Bijbels-theologisch en hermeneutisch onmogelijk is om deze tekst, los van de context, zich toe te eigenen ter legitimatie van enig geweld tegen persoonlijke, nationale of religieuze vijanden.

3 TER AFSLUITING

Jeremia 48 biedt een opmerkelijk lange volkenprofetie, gericht tegen Moab. De tekst vertoont tekenen van bewerking en groei, niet het minst vanwege de verwerking van materiaal uit andere profetische geschriften. Het is lastig om een duidelijke structuur in het geheel te ontdekken, maar de eerste sectie 48:1-10 vormt stellig een eenheid. Dit is een gedeelte dat tekstkritisch en semantisch soms voor puzzels zorgt, maar waarvan de strekking op zich onmiskenbaar is. In alle toonaarden en met pakkende beelden wordt Israels buurland Moab het oordeel aangezegd. Moab wordt afgestraft vanwege alle hybris en zelfvertrouwen. De voltrekker van het gericht is YHWH zelf, die daarvoor een verwoester (de Babyloniërs) gebruikt. Het gaat om zijn "werk", dat zonder lauwheid verricht moet worden. In het vervolg van het orakel zal uitkomen dat dit YHWH zelf bepaald niet onbewogen laat.

 

BIBLIOGRAFIE

Bach, Robert. Die Aufforderungen zur Flucht und zum Kampf im alttestamentlichen Prophetenspruch. WMANT 9. Neukirchen: Neukirchener Verlag, 1962.         [ Links ]

Bak, Dong Hyun. Klagender Gott - Klagende Menschen: Studien zur Klage im Jeremiabuch. BZAW 193. Berlin: De Gruyter, 1990.         [ Links ]

Barthélemy, Dominique en A.R. Hulst, Critique textuelle de l'Ancien Testament. 2: Isaïe, Jérémie, Lamentations. Freiburg: Universitätsverlag; Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1986.         [ Links ]

Bienkowski, Piotr. Early Edom and Moab. The Beginning of the Iron Age in Southern Jordan. Sheffield: Collis, 1992.         [ Links ]

Clines, David J. A., ed. The Dictionary of Classical Hebrew. Sheffield: Sheffield Phoenix Press, 2007.         [ Links ]

Dearman, John A. (ed.). Studies in the Mesha Inscription and Moab. Atlanta: Scholars Press, 1989.         [ Links ]

De Waard, Jan. A Handbook on Jeremiah. Textual Criticism and the Translator 2. Winona Lake: Eisenbrauns, 2003.         [ Links ]

Fabry, Heinz-Josef en Helmer Ringgren. Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament. Stuttgart: Kohlhammer, 1989.         [ Links ]

Fischer, Georg. Kap. 26-52. Volume 2 van Jeremia. Herder Theologischer Kommentar zum Alten Testament. Freiburg im Breisgau: Herder, 2005.         [ Links ]

Freedman, David N. (ed.), The Anchor Bible Dictionary. Volume 4: K-N. New York: Doubleday, 1992.         [ Links ]

Gesenius, Wilhelm, E. Kautzsch, A.E. Cowley, Gesenius'Hebrew Grammar. Oxford: Clarendon Press, 1978.         [ Links ]

Hayward, Robert. The Targum of Jeremiah: Translated, with a Critical Introduction, Apparatus, and Notes. The Aramaic Bible 12. Edinburgh: T. & T. Clark, 1987.         [ Links ]

Holladay, William L. Chapters 26-52. Volume 2 van Jeremiah: A Commentary on the Book of the Prophet Jeremiah. Hermeneia: a Critical and Historical Commentary on the Bible. Minneapolis: Fortress Press, 1989.         [ Links ]

Huey, F. B., Jr. Jeremiah, Lamentations. The New American Commentary 16. Nashville: Broadman Press, 1993.         [ Links ]

Huwyler, Beat. Jere 'mia und die Völker: Untersuchungen zu den Völkersprüchen in Jeremia 46-49. FAT 20. Tübingen: Mohr-Siebeck, 1997.         [ Links ]

Janzen, Waldemar. Mourning Cry and Woe Oracle. BZAW 125. Berlin: De Gruyter, 1972. https://doi.org/10.1515/9783110836905        [ Links ]

Jones, Brian C. Howling over Moab. Irony and Rhetoric in Isaiah 15-16. SBL Dissertation Series 157; Atlanta: Scholars Press, 1996.         [ Links ]

Jones, D.R. Jeremiah. New Century Bible Commentary. Grand Rapids: Eerdmans, 1992.         [ Links ]

Keil Carl. F. en Franz Delitzsch, Jeremiah-Lamentations. Commentary on the Old Testament 8, translated by David Patrick. Peabody: Hendrickson, 1989.         [ Links ]

Keown, Gerald L., Pamela J. Scalise en Thomas G. Smothers. Jeremiah 26-52. Word Biblical Commentary 27. Dallas: Word Books, 1995.         [ Links ]

Köhler, Ludwig, Walter Baumgartner en Benedikt Hartmann, Hebräisches und aramäisches Lexikon zum Alten Testament 3. Leiden: Brill, 1996.         [ Links ]

König, Eduard. Historisch-comparative Syntax der hebräischen Sprache. Leipzig: Hinrichs, 1897.         [ Links ]

Kuschke, Arnulf. "Jeremia 48, 1-8. Zugleich ein Beitrag zur historischen Topographie Moabs." Pages 181-196 in Verbannung und Heimkehr. Beiträge zur Geschichte und Theologie Israels im 6. und 5. Jahrhundert v.Chr. (Festschrift Wilhelm Rudolph). Edited by Arnulf Kuschke, Tübingen: Mohr, 1960.         [ Links ]

Lundbom, Jack R. Jeremiah 37-52: A New Translation with Introduction and Commentary. The Anchor Bible 21C. New York: Doubleday, 2004.         [ Links ]

MacDonald, Burton. "East of Jordan". Territories and Sites of the Hebrew Scripture. Boston: ASOR, 2000.         [ Links ]

MacDonald, Burton. a.o. (eds). The Archaeology of Jordan. Sheffield: Sheffield Academic Press, 2001.         [ Links ]

Mackay, John L. Chapters 21-52. Volume 2 van Jeremiah. A Mentor Commentary. Fearn: Christian Focus Publications, 2004.         [ Links ]

Meyer, Rudolph en Herbert Donner, eds., Wilhelm Gesenius' hebräisches und aramäisches Handwörterbuch über das Alte Testament. 18th ed. Berlin: Springer Verlag, 2013        [ Links ]

Routledge, Bruce. Moab in the Iron Age. Hegemony, Polity, Archaeology. Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2004.         [ Links ]

Schottroff, Willy. Der altisraelitische Fluchspruch. Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1969.         [ Links ]

Timm, Stefan. Moab zwischen den Mächten. Studien zu historischen Denkmälern und Texten. Wiesbaden: Harassowitz, 1989.         [ Links ]

Van der Toorn, Karel, Bob Becking en Pieter W. van der Horst (eds.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible. Leiden, New York, Köln: Brill, 1995.         [ Links ]

Weis, Richard D. "Patterns of Mutual Influence in the Textual Transmission of the Oracles Concerning Moab in Isaiah and Jeremiah," Pages 161-184 in Isaiah in Context. Vetus Testamentum Supplements: Festschrift Arie van der Kooij. Edited by Michael N. van der Meer, Leiden: Brill, 2010, 161-184. https://doi.org/10.1163/ej.9789004186576.i-468.55        [ Links ]

Wildberger, Hans. Jesaja 2. Teilband. Jesaja 13-27. Biblischer Kommentar zum Alten Testament X/2. Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1978.         [ Links ]

Woods, Julia. Jeremiah 48 as Christian Scripture. Eugene: Wipf & Stock, 2011.         [ Links ]

Worschech, Udo. Das Land jenseits des Jordan. Biblische Archäologie in Jordanien. Wuppertal: Brockhaus, 1991.         [ Links ]

 

 

Submitted: 14/08/2018
Peer-reviewed: 11/10/2018
Accepted: 27/11/2018

 

 

Prof. dr. Eric Peels, Professor Old Testament Studies, Theologische Universiteit Apeldoorn, The Netherlands, Email: hglpeels@tua.nl.
1 Beat Huwyler, Jeremia und die Völker: Untersuchungen zu den Völkersprüchen in Jeremia 46-49 (FAT 20; Tübingen: Mohr-Siebeck, 1997), 153 en Julia Woods, Jeremiah 48 as Christian Scripture (Eugene: Wipf&Stock, 2011), 65v.
2 Zie de opsomming bij Gerald L. Keown, Pamela J. Scalise en Thomas G. Smothers, Jeremiah 26-52 (WBC; Waco: Word, 1995), 154; Huwyler, Völker, 154; Woods, Jeremiah 48, 222.
3 Zie John A. Dearman (ed.), Studies in the Mesha Inscription and Moab (Atlanta: Scholars Press, 1989); Stefan Timm, Moab zwischen den Mächten: Studien zu historischen Denkmälern und Texten (Wiesbaden: Harassowitz, 1989); Udo Worschech, Das Land jenseits des Jordan: Biblische Archäologie in Jordanien (Wuppertal: Brockhaus, 1991); Piotr Bienkowski, Early Edom and Moab: The Beginning of the Iron Age in Southern Jordan (Sheffield: Collis, 1992); Burton MacDonald, "East of Jordan" : Territories and Sites of the Hebrew Scripture (Boston: ASOR, 2000); Burton MacDonald a.o., eds., The Archaeology of Jordan (Sheffield: Sheffield Academic Press, 2001); Bruce Routledge, Moab in the Iron Age. Hegemony, Polity, Archaeology (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2004).
D.R. Jones, Jeremiah (NCBC; Grand Rapids: Eerdmans, 1992), 242-245.
5 Woods, Jeremiah 48, 241.
6 Brian C. Jones, Howling over Moab. Irony and Rhetoric in Isaiah 15-16 (SBL Dissertation Series 157; Atlanta: Scholars Press, 1996), 130. In deze lijn meent ook Jack R. Lundbom, Jeremiah 37-52. A New Translation with Introduction and Commentary (AB; New York: Doubleday, 2004), 298: "What we have here is more full-blown irony, not a sympathetic lament."
7 Cf. William L. Holladay, Jeremiah 2. A Commentary on the Book of the Prophet Jeremiah Chapters 26-52 (Hermeneia; Minneapolis: Fortress Press, 1989), 355; Dong H. Bak, Klagender Gott - Klagende Menschen: Studien zur Klage im Jeremiabuch (BZAW 193; Berlin: De Gruyter, 1990), 90; Hans Wildberger, Jesaja 2. Jesaja 13-27 (BKAT; Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1978), 611, 615, 626; Woods, Jeremiah 48, 257-262.
8 Conform Masoretische accentuatie.
9 Voor het gebruik van een prepositie na
אוי cf. Waldemar Janzen, Mourning Cry and Woe Oracle (BZAW 125; Berlin: De Gruyter, 1972), 25v..
10 Een ander voorstel is dat van BHS, om de feminiene vorm van de verba om te zetten in masculiene vormen. Niet onmogelijk is ook dat
משגב een woordspeling is, verwijzend naar een niet bij name genoemde plaats (zoals ook vs 2 woordspelingen bevat).
11 Arnulf Kuschke, "Jeremia 48, 1-8. Zugleich ein Beitrag zur historischen Topographie Moabs," in Verbannung und Heimkehr. Beiträge zur Geschichte und Theologie Israels im 6. und 5. Jahrhundert v.Chr. (Fs Wilhelm Rudolph; ed. A. Kuschke; Tübingen: Mohr, 1960), 195; Huwyler, Völker, 156v..
12 De Vulgata heeft de zin omgevormd tot een bedreiging tegen Chesbon zelf: "contra Esebon cogitaverunt malum."
13 Cf. Wilhelm Gesenius, E. Kautzsch, A.E. Cowley, Gesenius' Hebrew Grammar (Oxford: Clarendon Press, 1978), §119y (= GKC).
14 Voor de vorm
תִד מִי (qal of nif al?) zie GKC §67t.
15 Zo terecht John M. Bracke, "Madmen," ABD 4: 462v.; Rudolph Meyer en Herbert Donner, eds., Wilhelm Gesenius' hebräisches und aramäisches Handwörterbuch über das Alte Testament (18th ed.; Berlin: Springer Verlag, 2013), 634 (= HAHAT).
16 Ook enkele Hebreeuwse mss hebben de lezing
זעורה "naar Zoar".
17 Zie ook de argumentatie bij Dominique Barthélemy en A.R. Hulst, Critique textuelle de l'Ancien Testament. 2: Isaïe, Jérémie, Lamentations (Freiburg: Universitätsverlag; Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1986), 774v. (= CTAT).
18 Hiervoor waarschuwt Richard D. Weis, "Patterns of Mutual Influence in the Textual Transmission of the Oracles Concerning Moab in Isaiah and Jeremiah," in Isaiah in Context (SVT, Festschrift Arie van der Kooij; ed. M.N. van der Meer o.a.; Leiden: Brill, 2010), 180-182.
19 O.a. F.B. Huey (NAC), Jack R. Lundbom (AB), Georg Fischer (HThKAT) en John L. Mackay (A Mentor Commentary).
20 Cf. Jan de Waard, A Handbook on Jeremiah (Textual Criticism and the Translator 2; Winona Lake: Eisenbrauns, 2003), 183.
21 Magne S
œb0, "צע" TWAT6:1086.
22 Carl F. Keil en Franz Delitzsch, Jeremiah-Lamentations (BCAT, transl. D. Patrick; Peabody: Hendrickson, 1989), 213.
23 "
צר 3," in The Dictionary of Classical Hebrew 7 (ed. David J.A. Clines; Sheffield: Sheffield Phoenix Press, 2010), 155 (= DCH).
24 DCH 7, 154 resp. 156.
25 De Waard, Handbook, 186.
26 Robert Bach, Die Aufforderungen zur Flucht und zum Kampf im alttestamentlichen Prophetenspruch (WMANT 9; Neukirchen: Neukirchener Verlag, 1962).
27 In de lijn van de keuze van HAHAT 1013 en DCH 6, 556; zie ook de brede bespreking in CTAT 2, 778-780 en de lijst met alternatieve emendaties bij Huwyler 1997, 160 n. 357.
28 De lezing van MT met twee woorden ook in 2QJer frg. 9i.
29 Aquila en Symmachus helpen met de vertaling
έργοι niet veel verder.
30 Het vocaalpatroon van Kemos is dat van
בֹּֽ אש "stank"; LXX en Vulgata zullen de originele uitspraak weerspiegelen: Χαμως resp. Chamos.
31 Hans-Peter Müller, "Chemosh," in Dictionary of Deities and Demons in the Bible (ed. Karel van der Toorn, Bob Becking, Pieter W. van der Horst; Leiden, New York, Köln: Brill, 1995), 356-362.
32 Alle versiones steunen MT.
33 Zie Eduard König, Historisch-comparative Syntax der hebräischen Sprache (Leipzig: Hinrichs, 1897), § 388a.
34 Cf. Ludwig Köhler, Walter Baumgartner, Benedikt Hartmann, Hebräisches und aramäisches Lexikon zum Alten Testament 3 (Leiden: Brill, 1996), 959 (= HALAT).
35 CTAT 2, 783v. en De Waard, Handbook, 190.
36 Cf. BHS; HAHAT 482; HALAT 674v.
37 CTAT 2, 784v.; cf. DCH 5, 737.
38 Vergelijk ook Willy Schottroff, Der altisraelitische Fluchspruch (Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 1969), 212-214, die op dit punt spreekt van "Kampf als religiöser Pflicht" en de vloek als een 'behelfsmässiges Mittel zur Sicherung von Rechten (und Eiden), wie es im Stammesbereich überhaupt angewandt wurde.'
39 Cf. het gebruik van
רמיה in Spreuken 10:4, 12:24,27, 19:5; Psalmen 78:57 en Hosea 7:16.

Creative Commons License Todo el contenido de esta revista, excepto dónde está identificado, está bajo una Licencia Creative Commons