SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.54 issue1The traces of Raka: on rewriting and canonization (Part 1)Manifestations of love in Langsaan die vuur (A. H. M. Scholtz) author indexsubject indexarticles search
Home Pagealphabetic serial listing  

Services on Demand

Article

Indicators

Related links

  • On index processCited by Google
  • On index processSimilars in Google

Share


Tydskrif vir Letterkunde

On-line version ISSN 2309-9070
Print version ISSN 0041-476X

Tydskr. letterkd. vol.54 n.1 Pretoria  2017

http://dx.doi.org/10.17159/tvl.v.54i1.3 

RESEARCH ARTICLES

 

Hybride zelf(re)presentatie in de dagboeken van Hennie Aucamp

 

Hybrid self–(re)presentation in the diaries of Hennie Aucamp 

 

 

Jihie Moon

(D.Litt., US); Afdeling Nederlands van de Hankuk University of Foreign Studies, Seoul, Zuid-Korea. E-mail: africagenie@gmail.com

 

 


ABSTRACT

This article on Hennie Aucamp approaches his journals as ego-documents. The positional dilemma and identity crisis of Afrikaners in the new South Africa are portrayed in the triptych: Gekaapte tyd (Captured time, 1996), Allersiele (All Souls, 1 997) and Skuinslig (Light at Dusk, 2003). Aucamp's journals constitute a hybrid composite that bridges the space between a personal reflection on daily life and that of a historical, social and cultural document. Through the complex process of disguise and revelation of the "I", Aucamp's diaries create a space that allows free contemplation and reflection both on the socio-cultural developments in the new South Africa and on the fate of Afrikaners and Afrikaans itself. It is from his feeling of displacement and expatriation as a white Afrikaner under the new system and his fear of the disappearance of Afrikaners and Afrikaans that Aucamp positions himself as a defender of Afrikaner culture. Moreover, Aucamp claims that this cultural legacy could be used as future-oriented survival strategy: the preservation of culture being simultaneously self-preservation. It is within this framework that he makes a subtle comparison between Afrikaans and Afrikaner culture and the culture of the San; his affinity for the lost culture of the San runs parallel with his defence of the world of Afrikaners. This has resulted in the writer's socio-cultural criticisms and commentaries in a certain sense becoming a personal performance in favour of the recreation of a lost Afrikaner language and culture. At the same time, they illustrate the writer's attempt to position himself strategically with regard to the future-oriented formation of identity-not only of himself, but also of the reader. It is within this context that the increase in ego-documents written in modern-day South African and Afrikaner literature can also be seen as a struggle against loss and forgetting.

Keywords: Afrikaner, autobiography, diary, ego-document, Hennie Aucamp, life writing.


 

 

Inleiding

Een toenemend aantal theoretici vindt dat de term autobiografie te beperkt is om de verscheidenheid aan genres van autobiografische literatuur in de hele wereld te definiëren. Tegen deze achtergrond kiezen Smith en Watson (3) voor life writing als een term die het uiteenlopende arsenaal van zelfreferentiële teksten moet omvatten, met inbegrip van de autobiografie. Life writing, volgens Smith en Watson (197), is "[a]n overarching term used for a variety of nonfictional modes of writing that claim to engage the shaping of someone's life." Olney (xv) probeert ook om een term te vinden die meer omvattend is dan de autobiografie: "It strikes me that there has been a gradual alteration [...] in the nature of life-writing or autobiography over the past sixteen centuries, moving from a focus on 'bios', or the course of a lifetime, to focus on 'autos', the self writing and being written; and this shift [...] has introduced a number of narrative dilemmas requiring quite different strategies on the writers' part".

Hennie Aucamp (1934-2014) staat binnen de Afrikaanse letterkunde bekend om zijn veelzijdige auteurschap. Hij is schrijver van korte verhalen, essays, liedteksten, recensies, cabaretteksten en dagboeken. Spies beweert dat een totaalbeeld van het oeuvre van Aucamp aantoont hoe hij zich in de loop van de decennia aan verschillende genres heeft gewijd, genres die voor hem op dat moment natuurlijke en vanzelfsprekende media van uitdrukking waren (78-9). Volgens Spies hanteert Aucamp ook de genre-grenzen niet absoluut (82). Dat blijkt bijvoorbeeld uit de karakterisering van zijn boeken en bundels als "reissketse en essays" (Karnaatjie, 1968), "vijf elegieën" (Hongerblom, 1972), "'n toerjoernaal" (Lande ver vandaan, 2001), "portrette van belangrike mense" (Bly te kenne, 2001), herinneringen en reflecties (In die Vroegte, 2003), "sestien onderhoude" (Oor en weer, 2010) of "briewe van Hennie Aucamp" (Mits dese wil ek vir jou sê, 2013). Deze ondertitels van zijn boeken verwijzen naar het veelzijdige zelfreferentiële auteurschap van Aucamp. Het houdt allicht verband met zijn sterke voorkeur voor autobiografisch schrijven1 en egodocumenten die verschillende zelfreferentiële genrevormen zoals bovengenoemde ondertitels insluiten en waarin de hybride subjectiviteit van het auteurschap beoefend kan worden.

In een artikel verduidelijkt Aucamp dat hij als lezer en schrijver altijd al een interesse had voor egodocumenten zoals brievenbundels, biografieën, memoires, en dagboeken ("Beperkte boog" 21). De term "egodocument" die verschillende vormen van autobiografieën, memoires, dagboeken en persoonlijke brieven insluit, is een Nederlandse taalcreatie. De Amsterdamse historicus Jacques Presser heeft het woord in de jaren vijftig van de vorige eeuw bedacht. Presser omschreef egodocumenten als: "die historische bronnen waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een "ik" of een enkele keer [...] een 'hij' als schrijvend en beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig". Later formuleert hij het op een beknoptere manier als: "die documenten, waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult of verbergt" (aangehaald in Baggerman en Dekker 8). In de tijd van Presser werd het egodocument door historici als "de gevaarlijkste van alle bronnen" beschouwd, en in de traditionele politieke geschiedschrijving was het egodocument in diskrediet geraakt. Alleen binnen de cultuurgeschiedenis behield het nog enige status, vooral voor het onderzoek naar de veronderstelde toenemende individualisering vanaf de middeleeuwen. Toch wordt het neologisme van Presser nu algemeen gebruikt in het Nederlands (zie bijvoorbeeld de laatste uitgave van Van Dale), het Engels, het Duits en het Frans (zie Baggerman en Dekker 8). Volgens Baggerman en Dekker (9) is de huidige belangstelling voor het egodocument vooral toegenomen vanwege de veranderende oriëntatie van historici. In de eerste plaats is er een nieuwe voorkeur voor de daadwerkelijke beleving van het verleden. In het algemeen oefent het postmoderne denken ook invloed uit op de wijze waarop teksten benaderd worden; terwijl de bronnen gelezen worden, wordt er niet alleen naar de motieven van de schrijver gezocht, maar ook naar de onbedoelde betekenissen. Teksten worden niet gebruikt om feiten te verifiëren, maar om een opinie, een mentaliteit, of het culturele klimaat te onderzoeken en de belevingswereld van de auteur te reconstrueren. In deze procedure wordt een egodocument een tekst waarin de auteur zowel iets van zichzelf onthult alsook verhult.

In dit artikel wordt op drie gepubliceerde dagboeken van Aucamp gefocust, Gekaapte tyd (1996), Allersiele (1997), en Skuinslig (2003). In deze dagboeken zijn het motief van verlies, de kwestie van identiteit en sociopolitiek commentaar sterk aanwezig. Terwijl zij het verschil tussen dagboek en memoires verduidelijkt, merkt Spies op dat de vormen van de dagboeken en de memoires in het geval van Hennie Aucamp heel wat gemeen hebben, en dat deze overeenkomsten eigenlijk voor de hand liggend zijn: "die dagboeke en memoires [van Aucamp] ontstaan immers in dieselfde onrustige periode van politieke transformasie en ingrypende verandering in Suid-Afrika" (79). In het drieluik dat in totaal de periode van september 1994 tot april 1997 bestrijkt, geeft Aucamp onder meer een persoonlijk perspectief van het actuele Zuid-Afrika vanaf de politieke omwenteling in 1994.

Memoires situeren het autobiografische subject als een waarnemer en/of als een deelnemer in een sociale en historische context, terwijl de autobiografische vertelling zich meer op het leven in de openbare, professionele, en historische sfeer concentreert, dan op het persoonlijke leven. Quinby omschrijft memoires als volgt: "memoirs promote an 'I' that is explicitly constituted in the reports of the utterances and proceedings of others. The 'I' or subjectivity produced in memoirs is externalized and [...] dialogical" (299). Om deze reden kunnen de memoires een belangrijke rol vervullen als aanknopingspunt tussen het autobiografische "ik" en de socioculturele context in Zuid-Afrika.

Sinds 1994 onderging het oeuvre van Aucamp echter een merkwaardige groei en verandering. Volgens Van Vuuren krijgt de esthetische decadente literaire traditie van het oeuvre van Aucamp van voor 1994, vanaf 1994 "'n teëpool in 'n restoratief-argivale en historiese impuls: 'n herskep van verlore wêrelde" (96). Dit motief van "een herschepping van verloren werelden" komt in twee opvallende aspecten in het oeuvre van Aucamp voor, te weten in de toenemende sterke autobiografische impuls van egodocumenten zoals dagboeken en memoires, en in een sterke Afrikaanse voeling waaraan uitdrukking wordt gegeven, niet alleen in dagboeken en recensies over onderzoek naar de San, maar ook in zijn grote Afrikaanse bloemlezing Wys my waar is Timboektoe (Van Vuuren 95-6). De autobiografische impuls en de Afrika-gerichtheid van Aucamp zijn beide in een kaart van herinnerde maar verdwenen werelden geankerd, zoals de werelden van het Afrikaans en de San. Dagboeken zoals die van Aucamp zouden dan in zekere zin opgevat kunnen worden als een representatie van de tijdsgeest. Het dagboek dient niet alleen als een persoonlijke geschiedenis: het kan als sociocultureel tijdsdocument ook een strategische doelstelling hebben.

Exemplarisch hiervoor is de aandacht van Aucamp voor de rotskunst van de San die ook in zijn dagboeken naar voren komt en die men in een context van de restauratie van een "verloren gegane" Afrikaanse taal en cultuur kan begrijpen.

Per definitie geven egodocumenten hooguit een persoonlijke waarheid weer en is er, zoals Baggerman en Dekker beweren, een neiging van de auteur om het zelfbeeld te manipuleren en een eigen weergave van de werkelijkheid te presenteren (9). Om met de woorden van Aucamp te spreken, vormen de dagboekschrijvers een eigen vrijmetselsorde, of hun instelling nu persoonlijk, historisch, cultureel, of sociologisch is (Beeltenis verbode 26). Volgens deze redenering inzake de subjectieve en hybride aard van het dagboek kan men dagboeken vanuit verschillende benaderingen onderzoeken.

 

De hybride aard van het dagboek

Het dagboek wordt gewoonlijk als één van de meest private genres beschouwd en alsof het alleen geadresseerd is aan de auteur zelf. Om deze reden wordt het dagboek vaak als een directe weergave van de werkelijkheid en het feitelijke leven (gedachtes en gevoelens) van de auteur gezien. Toch heeft de recente problematisering van het dagboek tot andere perspectieven in de benadering van het dagboek geleid; namelijk de rol van het dagboek in de gemeenschap en de geschiedenis, de kwestie van interpretatie van deze gefragmenteerde weergave van het leven, en de ondermijning van het privégehalte en feitelijkheid van het dagboek. Bovendien kan men zich afvragen of het dagboek een zelfstandig genre is. Zoals dat het geval is met de dagboeken van Aucamp behoren ook andere dagboeken tegelijkertijd tot verschillende genres en worden ze niet graag door generische normen ingeperkt. Daarom toont het dagboek als literaire vorm de arbitraire en wisselvallige grenzen tussen generische categorieën die gewoonlijk als stabiel beschouwd worden. Maar wanneer het diverse vormen en genres incorporeert, waarin is dan precies de eigenheid van het dagboek gelegen? De opmerking van Spies: "Hibriditeit is eie aan die dagboek", kan hierop wellicht het antwoord zijn (92). In verband met de hybride eigenschappen van het dagboek merken Langford en West op: "The diary, as an uncertain genre uneasily balanced between literary and historical writing, between the spontaneity of reportage and the reflectiveness of the crafted text, between selfhood and events, between subjectivity and objectivity, between the private and the public, constantly disturbs attempts to summarise its characteristics within formalised boundaries" (8).

Deze hybride eigenschap van het dagboek komt heel duidelijk in de dagboeken van Aucamp naar voren. Gekaapte tyd (1996) bevat bijvoorbeeld biografische passages over schrijvers en kunstenaars, brieven van Aucamp aan de pers, fragmenten uit toespraken, recensies, verslagen over eigen werk in wording waaronder Gekaapte tyd zelf en Sewe sondes en meer, en zijn commentaar op films, muziek, kunst, toneel en boeken, die getuigen van zijn kritische en analytische vermogens en liefde voor verschillende kunstvormen. Op een dergelijke manier zitten Allersiele (1997) en Skuinslig (2004) ook boordevol citaten, visuele waarnemingen, jeugdherinneringen, sociocultureel commentaar, persoonlijke ervaringen, beschrijvingen van creatieve en academische projecten en dromen. Deze diversiteit aan thema's in collagevorm zijn opmerkelijk in de drie dagboeken van Aucamp; ze meten zich op deze manier een hybride jasje aan.

De lezer kan in de hybride vorm en inhoud van zijn dagboeken de verschillende identiteiten opmerken die Aucamp zich heeft aangemeten: de verdediger van Afrikaans en de Afrikaanse cultuur, de (bodemvaste) Oost-Kapenaar met zijn blijvende liefde voor en verlangen naar de Stormberge en de boerderij Rust-mijn-ziel, de gedistingeerde Kaapse vrijgezel, een homofiele schrijver, de avontuurlijke reiziger door Europa en Afrika, de sociopolitieke commentator, de cultuur-criticus op diverse gebieden zoals letterkunde, schilderkunst, muziek en toneel, enzovoort. Aucamp had gelijk toen hij over de hybride aard van het dagboek het volgende schreef: "Hoe amorf 'n dagboek is, blyk byvoorbeeld hieruit dat 'n skrywer selfs nie oor sy eie dagboeke kan veralgemeen nie. Dagboeke verander van toon en aard soos die behoeftes en omstandighede van die dagboekskrywer verander" (Skuinslig 10).

Met de hulp van de analyses van het dagboekgenre van Langford en West (6) ga ik de dagboeken van Aucamp in drie secties bespreken; als eerste het dagboek als een historisch document, ten tweede als een vorm van fictie, en ten derde als een voorbeeld van zelfrepresentatie. Als een vorm van historisch document wordt het dagboek omwille van zijn subjectieve en arbitraire aard vaak als "minder betrouwbaar" en "bevooroordeeld" bekritiseerd. Vanuit het poëtische perspectief wordt het private dagboek als een vorm van fictionele productie beschouwd. Als manifestatie van subjectiviteit kan het dagboek bovendien als een egocentrische demonstratie begrepen worden. Vanwege hun hybriditeit worden dagboeken vaak naar een marginale positie in de literaire canon verbannen. Om met Lejeune te spreken: "The diary is a social outcast, of no fixed theoretical address" (202).

Toch begint de hybride aard van het dagboek stilaan belangstelling te wekken. Deze eigenschap van het dagboek kan namelijk een ruimte scheppen waarin de gebieden van het historische, het fictionele en het subjectieve aan elkaar gekoppeld worden, en de grenzen tussen deze gebieden geproblematiseerd worden. Langford en West stellen voor dat het dagboek zich daarom niet aan de zijlijn, maar in het midden van historische en culturele praktijken bevindt (7). Het kan dan een belangrijke indicator worden voor de toestand van het contemporaine culturele klimaat, aangezien het op de grens staat waar het "ik" en de historische werkelijkheid gearticuleerd worden. In de volgende secties wordt verder onderzocht hoe de verhouding tot het historische, het literaire, en het persoonlijke in de dagboeken van Aucamp tot stand wordt gebracht.

 

Het dagboek als historisch document: verliesliteratuur

Een dagboek krijgt normaal gezien vorm door aantekeningen van gebeurtenissen die aan een specifieke tijd en plek gebonden zijn. In hoeverre kan een dagboek dan als een historisch document-wat tijd en ruimte weerspiegelt-beschouwd worden?

In veel gevallen is het opmerkelijk dat dagboekschrijvers er een strikte discipline op nahouden van het dagelijks maken van notities. Volgens Baggerman en Dekker (18) is dat mogelijk vanwege de behoefte van de schrijver om zijn of haar verleden op papier vast te leggen en te reconstrueren als een reactie op een breukervaring tussen het heden en het verleden. Het optekenen van de dagelijkse ervaringen leidt ertoe dat het dagboek als historisch document of als 'tijdsdocument' gezien kan worden. Van Vuuren beschouwt de dagboeken van Aucamp als een document dat "'n kultuurhistoriese oorgang [weergee], spesifiek vanuit Afrikaanse perspektief, sodat dit 'n tydsdokument is" ("Egodokument" 4). Eigenlijk noemt Aucamp zelf zijn dagboek Gekaapte tyd 'een tijdsdocument'. Zijn visie dat autobiografisch schrijven, zoals het dagboek, de rol van 'kleine geschiedenis' kan vervullen, komt in de volgende uitspraak naar voren: "Memoires, dagboeke, briewe: geskiedenis met 'n klein lettertjie geskryf. Maar soms is klein geskiedenis die enigste boekstawing van wat met mense gebeur het, en as sodanig onmisbaar in die opstel van 'n groot geskiede-nis" (Gekaapte tyd 160). In verband hiermee merkt Müller op dat het egodocument of het autobiografisch schrijven een nuttige beschrijvende term is voor "inkyk- en uitkykgeskrifte waarin 'n skrywer homself as spieëling en raaisel aanbied in 'n spel van refleksie met die buitewêreld. Weerspieëling van tyd" ("Ambagsman" 12).

De dagboekaantekeningen in de drie dagboeken van Aucamp beslaan de periode van 1994 tot 1997. Deze periode staat in het teken van de overgang-niet alleen wat de politieke geschiedenis van het land betreft, maar ook de overgang van de schrijver die in zijn leven (op zestigjarige leeftijd) de pijnlijke veranderingen van het ouder worden ervaart. Het groeiende besef van de eindigheid van het leven wordt door de schrijver in de drie dagboeken weerspiegeld als tekenend voor zijn poging om alledaagse herinneringen te bewaren. Aucamp merkt in zijn artikel over herinneringsliteratuur ("Beperkte boog" 20) ook op dat autobiografieën van Afrikaanse schrijvers van na 1994, zoals Karel Schoemans Die laaste Afrikaanse boek (2002), als geheugenbehoud en verliesliteratuur gelezen kunnen worden. Dat is ook het geval bij Aucamp zelf: zijn dagboeken daterend uit de jaren negentig kunnen ook onder de verliesliteratuur geclassificeerd worden.2

In zijn dagboeken (onder meer in Allersiele) wordt Aucamp zich sterk bewust van vergankelijkheid en zijn "eigen sterfelijkheid" (85). Dit wordt vooral benadrukt in zijn pijnlijke ervaring van het verlies van geliefden en familieleden, bijvoorbeeld de dood van Aucamps schoonbroer Frans Gouws, van Anna M. Uys en Rael Mercuur, en de dood van Paul Malherbe (Allersiele 58). Het eigen gevoel van vergankelijkheid van de schrijver wordt bijvoorbeeld ook aangegeven in verwijzingen naar zijn zwakke en pijnlijke rechterknie (Allersiele 217). Hij bekent dat het een deuk in zijn zelfvertrouwen veroorzaakte. Onder de aantekeningen van 27 oktober 1994 in Gekaapte tyd vertelt hij dat hij zich nooit meer naakt voor de grote spiegel aan de binnenkant van de deur van zijn klerenkast bekijkt omdat hij fysiek "te broos geword [het] vir 'the shock of (self)recognition'" (49). Niet alleen het element van de dood en de fysieke achteruitgang, maar ook het gevoel van verlies op verschillende gebieden komt sterk in zijn teksten naar voren, zoals hij bijvoorbeeld in Allersiele schrijft: "Vanjaar herinner herfs my dag aan dag aan verlies. Die verlies van 'n taal, 'n kultuur, 'n identiteit, veiligheid ..." (248). De dagboektitels Gekaapte tyd, Allersiele en Skuinsligtonen de elementen van verliesliteratuur aan. De titel Gekaapte tyd kan geassocieerd worden met het "gekaapte" (gestolen) leven van de ouder wordende schrijver (die bijvoorbeeld de ontwrichting van het pensioen en de lichamelijke ondergang ervaart) en met het sociale en culturele verval van de Kaap (in de betekenis van "de tijd in de Kaap") tussen 1994 en 1995. De titel "Allersiele" verwijst zowel naar de dood ("al de zielen" van van de overledenen) als naar het Rooms-katholieke "Allerzielen" (2 november) waarop alle overledenen herdacht worden. Skuinslig, zoals bij de ondergang van de zon, impliceert het licht van de ouder wordende mens.

In verscheidene dagboekaantekeningen maakt de lezer dus de aftakeling van de schrijver én die van Zuid-Afrika mee, namelijk zijn "diepgaande kwellinge: oor eie sterflikheid, die ineenstorting van alle waarde- en sekuriteitsisteme in Suid-Afrika, en kwellinge wat in dié stadium nog te diep lê vir woorde" (Aucamp, Allersiele 85). Op deze manier weerspiegelen de dagboeken van Aucamp een apocalyptische visie voor Zuid-Afrika ("'n land wat tot ondergang gedoem is" [Allersiele 67]) en "het kwaad van deze eeuw" zoals in het motto-gedicht van Allersiele. Aucamp verwijst naar de nachtmerrie van de politiek, van het negatieve effect van het zogenaamde democratische bestel, terwijl hij zich steeds afvraagt wat de positie van de "wit man-en die Afrikaner by name [...] binne Die Nuwe Suid-Afrika" (Allersiele 220) is. De bezorgde toon waarop Aucamp spreekt over "Afrikaans [wat] nou op 'n hopie stuiptrek as gevolg van inteelt en intriges", is voor de Afrikaanse lezer een gedeelde pijn binnen de veranderende sociopolitieke context. Het gevoel van verlies van het Afrikaans en de cultuur van de Afrikaner in het nieuwe Zuid-Afrika wordt ook als volgt verwoord: "Sal daar oor 50 jaar nog skrywers en digters wees wat droom in 'n gestorwe taal genaamd Afrikaans?" (Allersiele 161). Op die manier zoals Van Vuuren opmerkt, proberen de dagboeken van Aucamp een soort cultuurhistorische overgang vast te leggen vanuit een specifiek Afrikaans perspectief, zodat het een historisch document en een tijdsdocument wordt. De dagboeken van Aucamp, die zijn persoonlijke bezinning op het dagelijkse leven onthullen, vervullen dan de rol van historisch, sociaal, en cultureel document waarin de identiteitscrisis van de Afrikaner en de Afrikaanse mensen van de jaren negentig in Zuid-Afrika in historisch perspectief gerepresenteerd worden.

Volgens Aucamp kan literatuur een belangrijke rol spelen om het gevoel van verlies te verwerken en het collectieve geheugen te bewaren: "Literatuur is nie ál vorm van geheuebewaring nie, maar dis verreweg die belangrikste. Want sonder geheue het 'n groep sy identiteit verbeur en sy kollektiewe bewussyn gekanselleer" ("Beperkte boog" 25). Deze herinnering en het collectieve geheugen constateert hij dan in Allersiele (56): "die spinnerakke waarmee ons die stukke van ons gebroke ek probeer heg". Het dagboek als een historisch document kan dus een therapeutische ruimte bieden waarin het "gebroken ik" van het autobiografische subject door een narratieve belijdenis en discursieve zelfconstructie met verwijzingen naar de historische context "genezen" kan worden. Vanuit psychoanalytisch perspectief ondergaat de autobiografische schrijver een therapeutisch proces dat verband houdt met het creatieve potentieel van zijn/haar tekstuele project. De heling van het subject is daarin gelegen dat hij of zij een creatief verhaal genereert waarin zekere sleutelherinneringen verbonden worden om een therapeutisch autobiografisch narratief te vormen (vgl. Jay 24). In het geval van Aucamp biedt het schrijven van zijn dagboeken voor hem ook een therapeutische ruimte waarin zijn gevoel van verlies en vergankelijkheid bewust creatief narratief omgevormd kan worden, en waarin het "ik" van de schrijver in deze discursieve formulering gereconstrueerd wordt.

Het bijhouden van een dagboek brengt voor Aucamp dus niet alleen een mate van troost mee, het kan ook op een actieve en creatieve manier als een verweer tegen de onwrikbare gang van de tijd gebruikt worden. Het (in toenemende mate) schrijven van egodocumenten na 1994 kan dan ook als een vorm van therapeutische en creatieve zelfreconstructie worden gezien, net zoals zijn strijd tegen vergeten en verliezen. Ondanks het sterke vergankelijkheidsbesef in de dagboeken van Aucamp is er uiteindelijk ook een levensbevestiging: het vieren van het leven, het genieten van de natuur, vriendschappen, reizen, kunst, en het lezen van boeken. Er is in zijn dagboeken namelijk sprake van een recreatie van een verloren wereld: "Die sin van my gedetailleerde verslag oor my dag wil een ding sê: ek vier die lewe-as skans teen al die dode van onlangs". In deze zin zijn de woorden van Anaïs Nin toepasselijk: "Meer en meer ontdek ik dat het dagboek een poging is om het verlies tegen te gaan" (aangehaald in De Martelaere 572). In de inleiding tot zijn dagboek bekent Aucamp het volgende: "as die dood dikwels ter sprake kom in my dagboeke is dit-o romantiese paradoks-ter lewensbevestiging" (Skuinslig 20).

Misschien is dat de reden dat het dagboek het genre is waar hij het liefst op teruggrijpt. Hij zegt dat zijn verslaving aan het dagboek echter geen verslaving aan het dagboek op zich is, maar een verslaving aan het leven: "'n verslawing aan die wondere, die mistiek, die kwellings en die banaliteite van die ding wat ons lewe noem" (Skuinslig 20). Aucamp bekent dat het bijhouden van een dagboek te maken heeft met zijn gevoeligheid voor verdubbelde en verdichte tijd, omdat hij op deze manier het gevoel heeft alsof hij beide levens binnen een leven heeft geleefd (Skuinslig 20).

"Miskien lê die spanning van 'n dagboek dalk juis hierin: dat 'n skrywer konstant dood met lewe wil versoen; lewe met dood" (Skuinslig 16). Aan de andere kant brengt deze verdubbelde tijd in het dagboek onvermijdelijk een dialogische situatie naar voren tussen verleden en heden, tussen feit en fictie, en tussen meervoudige "ikjes" die voortdurend in onderhandeling zijn.

 

Dialogische situatie en identiteitsvorming in het dagboek

Indien we autobiografisch schijven als een schrijfvorm zien waarin het "ik" van de schrijver op de beste manier ge(re)presenteerd wordt, is het dagboek van Aucamp een soort autobiografisch geschrift waarin het effect van zelfrepresentatie én de illusie ervan tegelijkertijd getoond worden. Het "ik" is in huidige onderzoeken naar de autobiografie, geboren of herboren, ontdekt of herontdekt. De kwestie van zelfrep-resentatie in het autobiografisch schrijven geeft aanleiding tot de problematisering van de verhouding tussen subjectiviteit en literatuur, tussen het "ik" en de esthetische weergave ervan. In deze zelfrepresentatie maakt het huidige autobiografische subject voortdurend aanspraak op een differentiële en hybride subjectiviteit en zelfpositioner-ing. Dit proces van zelfrepresentatie is vaak dialogisch-in termen van de dynamische en wederkerige verhoudingen tussen meerdere "ikjes", en tussen tekst en context. In het proces van sociale interactie en door het discours dat hen omringt, realiseren autobiografen zich welke positie aan hun toegekend is of welke identiteiten ze kunnen aannemen.

In Discipline and Punish beschrijft Foucault (in Hall, Questions of Cultural Identity 13) de praktijk van het "ik' als "an 'aesthetics of existence', a deliberate stylization of daily life". Volgens hem worden de technologieën van het "ik" op de meest effectieve wijze gedemonstreerd in de praktijk van zelfproductie en performativiteit. In dit kader is autobiografische zelfconstructie een proces van meervoudige zelfpo-sitionering binnen complexe werelden en discoursen. Volgens Hall zijn identiteiten de namen die we geven aan de verschillende manieren waarom we door het "spel" van geschiedenis, cultuur en macht gepositioneerd zijn ("Cultural identity" 394). Volgens hem is culturele identiteit zowel een geval van "worden" als van "zijn": met andere woorden, het behoort zowel aan de toekomst als aan het verleden. In die zin kan dagboekliteratuur een dynamische ruimte bieden voor de performance van de identiteit van de schrijver met een strategisch doel.

Van buiten bezien is het voordeel van de dagboektechniek de directheid ervan. Het dagboek lijkt op het eerste gezicht een getuigenis van een ongefilterde reactie. Aucamp beweert dat deze opvatting echter aanvechtbaar is (Beeltenis verbode 130). Op het moment dat je nog slechts kijkt, interpreteer je al, merkt hij op. Het feit dat het perspectief van de verteller in de loop van de vertelling kan veranderen, wijst erop dat het subject in twee verschillende subjecten uiteenvalt: degene over wie verteld wordt, en degene die bezig is om te vertellen. Deze dissonantie impliceert echter dat de activiteit van het schrijven van een dagboek een drama is waar het "ik" dat iets heeft ervaren én het "ik" dat interpreteert en schrijft tegelijkertijd plaatsvinden. In dezelfde zin vertelt Aucamp over de twee "ikjes" die bij het schrijven van het dagboek betrokken raken: "Ek selekteer dus, wat op intensivering neerkom; maar verder verdubbel ek myself, wat nog 'n vorm van verhewiging is. Die ek wat ervaar het, word 'n tweede ek wanneer hy gaan sit en skryf: hy interpreteer wat hy ervaar het" (Skuinslig 20). In Gekaapte tyd vertelt Aucamp dat hij, wanneer hij wakker wordt na een droom, achter zijn bureau gaat zitten en zijn droom in zijn dagboek opschrijft om daarmee zijn droom te "decoderen" (64). De dagboekschrijver is dan aan het schrijven terwijl hij gebeurtenissen in het verleden interpreteert (met andere woorden; "Lees jezelf terwijl je schrijft").

In haar essay 'Het dagboek en de dood' bespreekt De Martelaere onder meer de dialogische situatie tussen het "feitelijke ik" en het "bekritiserende ik" bij het schrijven van dagboeken: "Veeleer dan om een zelfgenoegzame alleenspraak zou het in het dagboek dus gaan om een radicale confrontatie tussen het feitelijke ik en een andere, evaluerende en bekritiserende ik-een soort Ueberich-die genadeloos vragen stelt bij alles wat het eerste ik doet of denkt" (564). Zo'n zelfreflexieve activiteit is medeplichtig aan het onderhandelingsproces van de identiteitsvorming door de dialoog met de verschillende "ikjes". Deze dialogische relatie tussen verschillende posities van het "ik" is vergelijkbaar met de term die Egan gebruikt, namelijk "weerspiegeling" (mirroring). Egan merkt op dat autobiografisch schrijven bij wijze van dialoog of weerspiegeling geconstitueerd is (11). De term "spiegel" van Egan is een metafoor die inspeelt op de reflexieve praktijken in de autobiografie, bijvoorbeeld de strijd die autobiografen leveren met de verdeling tussen object en subject, tussen het schrijvende "ik" en het "ik" dat geschreven is. Deze dialogische relatie geeft aanleiding tot positionering en herpositionering van de identiteit, en deze activiteit is eigenlijk een algemeen verschijnsel dat in het proces van het autobiografisch schrijven voorkomt.

Bakhtins "dialogisme" manifesteert eigenlijk een veelstemmige verwevenheid met betrekking tot de tekstuele en culturele context. Hij suggereert dat de "ik" in elke cultuur inherent meerstemmig is en de zelfconstructie altijd een samenwerking van historische en sociale elementen. Fischer (in Egan 11) verwijst als volgt naar de identiteitsvorming van de autobiograaf in de dialogische relatie: "Autobiographical voices are [...] not only mosaic compositions but may often be structured through processes of mirroring and dialogic relations with cross-historical and cross-cultural others and thus may resonate with various sorts of double voicings". In het proces van sociale en culturele interactie en door de discoursen die hen omringen, komen autobiografen tot het besef van waar ze staan en waar ze zouden moeten staan. Het schrijven van dagboeken kan dus ook begrepen worden als een onderhandelingsmechanisme waarin het subject zijn of haar identiteit formuleert en herformuleert. In dit "onderhandelingsproces" kan het "ik' van de schrijver vaak vermomd of verhuld worden, maar de persoon en zijn identiteit achter de tekst worden laten zich in veel gevallen identificeren. Op deze manier krijgt de onthulling en de verhulling van het "ik" in het dagboek gestalte.

In zijn dagboekaantekening van 29 maart 1995 benadert Aucamp het dagboek als een genre vanuit het perspectief van een bezeten dagboekschrijver. Hij suggereert dat het dagboek dat hij als bekentenisproza gecategoriseerd heeft, ook vaak "fictie zonder meer" kan zijn (Gekaapte tyd 208). Wanneer de dagboekschrijver intiem wordt en hij het bijvoorbeeld over zijn seksleven en ziekte heeft, zou men kunnen aannemen dat hij voor zichzelf schrijft. Aucamp waarschuwt echter dat het een foute veronderstelling kan zijn, omdat het dagboek vaak wat exhibitionistisch is (Gekaapte tyd 208). "Totale openhartigheid" is ook een masker, of beter gezegd, een sluwe vorm van emotionele afpersing, schrijft hij (Allersiele 114). De schrijver die zich hiervan bedient is volgens hem in werkelijkheid bezig om zijn publiek tot verdraagzaamheid te verplichten, zoals tal van homoseksuele schrijvers meester-vertegenwoordigers van deze strategie zijn (Allersiele 114).

Terwijl Aucamp over de fictionele elementen in autobiografieën praat, merkt hij ook op dat het leven van de autobiografie niet zit in dat wat gezegd wordt, maar in dat wat verzwegen of verhuld wordt (Gekaapte tyd 158). Deze opmerking speelt een belangrijke rol. Het verzwijgen kan "distorsies en vals klemme" voor de lezer meebrengen, maar aan de andere kant kan het voor de schrijver een noodzakelijke therapie zijn om de privacy van de schrijver te behouden zodat het "ik" in stand gehouden kan worden. In het dagboek, dat gewoonlijk als het meest private narratief beschouwd wordt, bestaat er ook een grens tussen privé en openbaarmaking. In deze spanning tussen zelfonthulling en zelfverhulling wordt ook de kwestie rond autobiografische zelfrepresentatie ten opzichte van feitelijkheid en fictionaliteit geproblematiseerd.

Op dit punt kan de lezer van het dagboek zich wel afvragen of de gepubliceerde representatie van de schrijver tekenend is voor de schrijver zelf. Er is inderdaad zoiets als "'n deursigtige masker" (Aucamp, Gekaapte tyd 208) waardoor het "ik" achter de tekst onthuld wordt. De dagboeken van Aucamp (Gekaapte tyd 208) zijn, om zijn eigen woorden te gebruiken: "'n akute vorm van privaatheid wat tog, soos dit lyk, gedeel wil word". Op deze wijze schrijft hij in zijn dagboeken mee aan de geschiedenis van een wereld, waarvan zijn verhullende privacy deel geworden is. Over deze paradoxale samenhang "tussen eerlijke ontboezeming en kunstige stilering" in de dagboeken van Aucamp merkt Viljoen op: "aan die een kant is daar die pynlik eerlike openbarings in verband met die self én ander wat 'n mens binne die intimiteit van 'n dagboek verwag; aan die ander kant is daar egter ook die stilering van die verskillende dagboekinskrywings tot 'n kunstige en afgeronde geheel" ("Die dubbelportret" 33). De dagboeken van Aucamp kunnen dan beschouwd worden als teksten die balanceren op de grens tussen onthulling en verhulling.

 

De tussenpositie van Aucamp

De identiteitsverwarring en het dilemma van de tussenpositie van een intellectuele blanke Zuid-Afrikaan, die in de teksten van bijvoorbeeld Breyten Breytenbach of Antjie Krog aanwezig is, komt ook in de dagboeken van Hennie Aucamp op een duidelijke manier naar voren.

Net zoals tal van andere schrijvers Afrika beschrijven (het landschap, de mensen, de dieren, de politiek), is Aucamps aandacht ook sterk op Afrika gericht. Op verschillende plaatsen wordt zijn liefde voor Afrika blootgelegd, namelijk voor "sy wilde, roekelose, onvervangbare skoonheid: sy diere en bosse [...] eeue-oue leefpatrone van die swart mense" (Aucamp, Gekaapte tyd 33). Als schrijver is hij dan ook bezig met een Afrika-reeks (bijvoorbeeld door de redactie van Wys my waar is Timboektoe) waarin de fauna en flora van Afrika een belangrijke rol spelen. Over deze reeks bezint hij zich als volgt: "Dié reeks het nie met 'n akademiese voorneme of 'n program begin nie, maar ek wou liewer werk aan dinge wat my iets mag verduidelik van die Afrika-wêreld waarin ek leef. Sprokies en fabels byvoorbeeld; en verhale waarin landskap, weer, wolke, vuur en water 'n belangrike rol speel. En diere . En mense . wat volkome vergroeid is met hul omgewing, soos die San" (Aucamp, Allersiele 93-4). Op een bepaald moment wijst hij ook op de behoefte van schrijvers voor een "terugkeer na die oerbronne" en "'n soeke na eie [...] lewegewende primitiwiteit" (Skuinslig 79). Aucamps passie voor Afrika en zijn Afrika-reeks ("Dis 'n reeks, voel ek, wat vir myself bedoel is" [Allersiele 85]) vormen een duidelijke tegenstelling voor de grote interesse van de schrijver in de Westerse kunsten zoals letterkunde, muziek, film, drama, en schilderkunst, en zijn visie over zichzelf als een "Europese flaneur" (Aucamp, Skuinslig 69). Het dilemma van de blanke Afrikaanse schrijver tussen twee culturen in het veranderende nieuwe Zuid-Afrika valt op te merken in zijn dagboeken.

De transformatie van het oude naar het nieuwe Zuid-Afrika brengt dit dilemma over de positie van de schrijver sterker naar voren. Vaak stuit hij met tegenzin op de dramatische transformatie (en dikwijls de ondergang) van zijn leefruimte in het nieuwe Zuid-Afrika, en wenst hij ook een pre-1994 Europese stad als leefruimte. Hij merkt op dat zijn Kaapse woonplaats zienderogen verandert van een stad met Europese allure, naar een stad die zakt "na derderangsheid en, erger nog, na totale anargie" (Aucamp, Gekaapte tyd 10), en dat "[d]ie middestad van Kaapstad binne enkele jare 'n volledige ghetto [gaan] wees" (Aucamp, Skuinslig 112). Deze sociocul-turele verandering (bijvoorbeeld Afrikaanse markten en kraampjes die overal als paddenstoelen uit de grond schieten) doen hem zich vervreemd afvragen waar hij is, en wie hij is: "Bont klede; diere van seepsteen en hout. Sandale, gordels, buidels. 'n Gevoel van bevreemding maak hom van jou meester. Waar ís jy? Vra jy jou af, en uit dié vraag volg 'n meer eksistensiële vraag: Wie ís ek?" (Skuinslig 113). Deze tussenpositie van een Afrikaner wordt door hem gedefinieerd als "'n Tussending, nóg Europeer, nóg Afrikaan" (Skuinslig 113).

In zijn dagboeken is Aucamp zich duidelijk bewust van de identiteitsverwarring die de Afrikaners in deze transformatie van het land moeten ervaren. Het is eigenlijk de manifestatie van zijn eigen verwarring als een drager van dat dilemma: "'n Mens sou dink dat die ergste krisis in die bestaan van 'n kultuur die beste in sy mense na vore gaan bring, maar nee. In 'n stadium het jy geglo: 'n Afrikaner maak nie só nie. Dié morele radar skyn buite werking gestel te wees. Nou rys die vraag: deur wie of wat? Deur die geskiedenis of deur die Afrikaner self?" (Allersiele 5-6). Hierop antwoordt Aucamp met zijn aantekeningen van 11 juni 1996: "Is geskiedenis nie maar 'n ander naam vir noodlot nie? [...] Histories gedetermineerd, dis wat die mens is; iets wat die Afrikaner tans met pyn en verwarring besef" (Skuinslig 69). Deze werkelijkheden die vaak historisch gedetermineerd zijn, worden als ironisch beschouwd: "[D]aar is geen einde aan die ironieë van die geskiedenis nie-history is one big folly, and not so divine either" (Aucamp, Gekaapte tyd 34). Het besef dat "die dice [...] verkeerd geval het [vir die Afrikaners]"3 en dat er "'n doodvonnis oor die witmens in Afrika" hangt (Gekaapte tyd 112), doet hem sterk verlangen naar de Afrikaanse wereld van weleer. In de drie dagboeken kan men krachtige opinies en uitspraken vinden over het Afrikaans, gedachtes over eerbaarheid in het Afrikaanse literaire bedrijf, enz. Hij kiest dan vaak de kant van de verdediger van de Afrikaanse taal en de cultuur van de Afrikaner. Tegen deze achtergrond blijkt de tussenpositie die Aucamp op verschillende plekken inneemt een identiteitsstrategie te zijn. De tussenpositie tussen Afrika en Afrikanerschap kan een nuttige basis voor onderhandeling verschaffen waar de positie van de Afrikaners en het Afrikaans in de veranderende situatie baat bij kunnen hebben.

In zekere zin vormen de dagboeken van Aucamp een tijdsdocument waarin persoonlijke en gemeenschappelijk voetsporen te vinden zijn. Op de een andere manier zijn de dagboeken een strategisch project voor de politieke en culturele omwenteling, met impliciete en expliciete commentaar over en voor de Afrikanergemeenschap, alsook voor Zuid-Afrikanen in het algemeen. De zelfpositionering van Aucamp in zijn dagboeken wordt verder in de context van de sociopolitieke omstandigheden in het huidige Zuid-Afrika onderzocht.

 

Aucamp als sociocultureel commentator

Op welke manier zijn de dagboeken van Aucamp een tekstueel middel om een politiek doel te bereiken? De dagboeken van Aucamp reflecteren over de huidige sociopolitieke omstandigheden in Zuid-Afrika "waar 'armoede', 'reg' en 'gereg-tigheid' nie meer filosofiese abstraksies is nie, maar koerantwerklikhede" (Gekaapte tyd 4). In alle drie dagboeken levert hij sociocultureel commentaar in verband met de onrustige periode van politieke transformatie in Zuid-Afrika. In de aantekeningen van 26 november 1994 in Gekaapte tyd vindt Aucamp het jammer dat alle systemen in Zuid-Afrika zienderogen aan het ontbinden zijn; sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijsstelsels (Gekaapte tyd 81). Zelfs degene die je als integer beschouwd hebt zitten verwikkeld in oneerlijke transacties ("shady deals").

Eén van de belangrijkste kwesties waarmee Aucamp zich bemoeit is het verval van Kaapstad binnen een veranderend politiek bestel. Hij bekent dat hij het moeilijk vindt "om die lelike in Kaapstad met huid en haar te sluk" (Gekaapte tyd 139). Hij noemt het ecologisch, sociaal en maatschappelijk vervallen Kaapstad in het nieuwe Zuid-Afrika een "Hoerstad, Moerstad, Verlore Stad" (Gekaapte tyd 115): "Wil jy moor, steel, verkrag, niemand sal jou teëhou nie. Want die beginsel van Wet en Orde geld nie meer in Suid-Afrika nie". Het zijn "die troebelhede in Die Nuwe Suid-Afrika" en in de "Moeë stad" (Aucamp, Gekaapte tyd 194), en hij vreest voor de verandering van Kaapstad onder het nieuwe bestel.

Aan de andere kant vindt hij dat hij te oud is om verplant te worden en aanvaardt hij verbitterd dat hij naar binnen moet emigreren "tot jy begin stik en stuiptrek van besoedeling in al sy vorme" (Gekaapte tyd 81). Het nieuwe Zuid-Afrika dat ten gronde gegaan is, is nu met alle veranderingen een buitenland voor de schrijver geworden. Toch is het deel van de zelfpositionering van de schrijver om de heimat waarvan hij vervreemd is te aanvaarden en een nieuwe identiteit binnen de sociopolitieke omstandigheden te construeren. Hiertoe zijn de socioculturele kritiek en commentaren van de schrijver in zekere zin een persoonlijk performance ten opzichte van de toekomstgerichte identiteitsvorming, niet alleen van zichzelf, maar ook van de lezer.

Tegen deze achtergrond vervult zijn dagboek de rol van maatschappelijke criticus en commentator, zoals de dagboekaantekeningen van 31 januari waarin zijn brief aan Die Burger aangehaald wordt. Terwijl Aucamp hierin "'n verwarde en vertwyfelde Kapenaar" vraagt "hoe dit gebeur [het] dat so baie beheerdienste in Kaapstad binne minder as 'n jaar verswak en byna tot niet gegaan het", beweert hij "Optrede [is] nou nodig teen chaos in Kaapse parke"( Gekaapte tyd 139).

Niet alleen de maatschappijkritiek, maar ook zijn culturele commentaar over het publiek en de regering komt in zijn dagboeken naar voren. Hij haalt in zijn dagboekaantekeningen van 7 maart 1995 weer zijn brief aan Die Burger, getiteld "'n Stad sonder siel", aan. Hierin beweert hij: "Kaapstad is roekeloos besig om sy hart uit te ruk', en de cultuur (kunstgalerijen, theaters, muzikale, symfonieorkesten, enz.) kan een belangrijke rol spelen om de "ziel" van de stad te redden. Zijn argument luidt: "Kultuur en politiek is hoegenaamd nie die teenpole wat die huidige Suid-Afrikaanse politiek wil voorgee nie: kultuur en politiek behoort mekaar die hand te reik om in naam van demokrasie 'n dinamiese alliansie te vorm" (Gekaapte tyd 188, originele cursief).

Eén van de belangrijkste voorwaarden "om in die naam van demokrasie 'n dina-miese alliansie [in postapartheid Suid-Afrika] te vorm" is om de Afrikaanse cultuur in de nieuwe democratische omgeving te behouden. De schrijver verwijst naar een artikel van Deon Opperman, getiteld "Afrikaanse toneel-'n donker toekoms?" waarin onder meer over democratie gesproken wordt. Aucamp schrijft verder (Gekaapte tyd 188): "Mense wat met die argument kom dat teater, ballet en opera 'n Eurosentriese bewussyn verteenwoordig, 'het' -ek haal Opperman aan-'nie plek in 'n demokratiese samelewing nie'. [...] Gaan Suid-Afrika sy siel-en daarmee sy nasieskap, sy paspoort tot 'n beduidende plek in die ry van volkere-apaties afgee soos hy in die jongste tyd een stel geestelike waardes na die ander prysgegee het?"

Zoals eerder gezien, leidt de politieke en maatschappelijke transformatie tot het dilemma en de identiteitscrisis van de Afrikaner in het nieuwe Zuid-Afrika. Hij is er zich van bewust dat het al snel moeilijker wordt om een eerbare Afrikaner binnen Zuid-Afrika te blijven. Hij vreest voor de ondergang van het Afrikaans in het post-apartheidstijdperk, en zijn gemoedstoestand kan op verschillende plekken uit zijn dagboeken afgeleid worden. In verband met de ondergang van het Afrikaans en het literaire klimaat schrijft hij: "Die beperkinge wat Afrikaans my oplê, deprimeer my. En die verpolitiseerde literêre klimaat (mét sy blatante opportunisme) skep onttrek-kingsimptome by my: ek voel my nie meer deel van die Afrikaanse (kultuur)bestel nie" (Gekaapte tyd 65). Het bijwonen door Aucamp van de weelderige lancering van de dichtbundel van Matthews Phosa, Deur die oog van die naald, is ook een voorbeeld dat voor hem een scherp gevoel van terugtrekking (onder meer aan de strijd rondom het Afrikaans) gegeven heeft. In Skuinslig levert hij hierop commentaar (110):

Hoekom het ek 'n vae dreiging in een van die President se uitsprake aangevoel? Dit was in die mag van die ANC om die regte van minderheidsgroepe te ignoreer, het die president gesê, maar die ANC het nie in dié slagyster getrap nie. Kan die President die versekering gee dat minderhede ook in die toekoms beskerm gaan bly? Géén President, hoe charismaties of geliefd ook al, kan toekomsversekering bied nie.

In Gekaapte tyd haalt hij verder stukken uit zijn gepubliceerde brief in Die Burger aan over de moedertaalverloedering. Terwijl hij het belang van moedertaalonderwijs benadrukt, beweert Aucamp dat de Afrikaner nu moet bewijzen dat hij ook bezorgd kan zijn over het lot van andere belangengroepen; cultuurgroepen die volgens hem soms kleiner zijn dan die van de Afrikaners (Gekaapte tyd 76). Deze opmerking kan, aan de andere kant, ook als een strategische opmerking ter wille van de verdediging van het Afrikaans beschouwd worden. Onder de titel "'n Beleid van 'Engels vir almal' geen oplossing nie", laat Aucamp blijken dat zijn bestendig politiek thema "de Afrikaanse taal" zou kunnen zijn (Gekaapte tyd 75): "My lewe was-en is -één lang betrokkenheid by Afrikaans: as landsburger [...] as skrywer en as joernalis. Dit sal dus baie vreemd wees as die sielkundige en politieke oorloë wat tans teen Afrikaans gevoer word my onverskillig sou laat". Op deze manier stelt hij zich vragen bij de positie en de toekomst van het Afrikaans en beweert aan het einde van de brief het volgende: Dié beleid [van 'Engels vir almal'] gaan teen alle reëls van gesonde openbare verhouding in, want dit ontken die waardigheid van 'n beduidende persentasie moedertaalsprekers" (Gekaapte tyd 77).

Op deze manier vormen Aucamps dagboeken een ruimte waarin nagedacht wordt over de socioculturele situatie in het nieuwe Zuid-Afrika, zowel over het lot van de groep van de Afrikaners als over het Afrikaans. Vanuit zijn ontheemdingsgevoel als een blanke in het nieuwe bestel, en zijn vrees dat het volk van de Afrikaners en het Afrikaans uitgewist kunnen worden, stelt hij zich op als een verdediger van de Afrikaanse cultuur en beweert dat de culturele nalatenschap als een toekomstige strategie voor de overleving gebruikt kan worden. Het behoud van cultuur is tegelijkertijd eigen behoud. In deze sfeer vergelijkt hij het Afrikaans en de cultuur van de Afrikaner op een subtiele manier met de cultuur van de San, die volgens Aucamp verder buiten beschouwing gelaten wordt. De cultuur van de San en die van de Afrikaners liggen op de map van verdwenen werelden, en de voeling van Aucamp met de verdwenen cultuur van de San loopt parallel met de verdediging van de Afrikaanse wereld waarin zijn eigen culturele identiteit gevormd is.

Het motief van de groeiende aandacht voor de rotskunst van de San en Aucamps eigen Afrika-gerichtheid (zie Allersiele 130; Skuinslig 20-6) kunnen als strategische keuzes gezien worden omdat de schrijver hiermee eigenlijk een metafoor voor de teloorgang van de Afrikaanse taal en cultuur probeert te construeren. In verband hiermee verduidelijkt Van Vuuren: "Verlies aan die een kant van 'n Afrikaanse wêreld wat onherroeplik tot niet is, en verder terug verlies van die Boesmans van hul eie identiteit, hul tale, hul blote bestaan-ironies genoeg deur dieselfde Afrikaanses uitgewis wat nou skynbaar dieselfde proses deurmaak" ("Tussen die Stormberge en Timboektoe" 102). Tegen deze achtergrond toont de toenemende aandacht die Aucamp aan de rotskunst van de San (als teken van een vroeger bestaan) besteedt zijn nauwe betrokkenheid bij de reconstructie van een verdwenen Afrikaanse wereld (door de aandacht die hij aan verschillende Afrikaanse verhalen zoals Boesmanstories van Von Wielligh schenkt [Allersiele 64-5]), of zijn uitgebreide studie over de Hantam, de Kalahari, Boesmanland en de Griquas (vgl. Aucamp, Allersiele 71).

De Afrika-reeks van Aucamp en zijn onderzoek naar de verloren cultuur van de San is voor hem dus "'n ontdekkingsreis wat sin aan [sy] dae gee" (Allersiele 64) en een literaire strategie voor het recreëren van verloren culturen. Het kan dus als strategische zelfpositionering van Aucamp in zijn dagboeken beschouwd worden, waarmee de schrijver eigenlijk een metafoor voor de "verlorengegane" Afrikaanse taal en cultuur probeert te reconstrueren. Het behoud van de cultuur is tegelijkertijd eigen behoud. In deze context kan de toename in het schrijven van egodocumenten in de huidige (Zuid-)Afrikaanse letterkunde als een strijd tegen het vergeten en het verlies gezien worden.

Aucamps dagboeken, waarin de stem van een sociocultureel commentator wordt overgebracht is dan "'n akute vorm van privaatheid wat tog, soos dit lyk, gedeel wil word" (Gekaapte tyd 208). Abbott merkt op dat het dagboek het vermogen heeft om een acute toekomstgericht oriëntatie teweeg te brengen (32). Het "ik" dat in het dagboek wordt aangeboden is een discursief construct dat aan identiteitspolitiek deelneemt. Aucamp plaatst zichzelf in deze context als een raadsman en een verdediger van de Afrikaanse cultuur. In Allersiele (221) haalt hij bijvoorbeeld zijn interview met Rapport aan waarin hij beweert dat Afrikaans onder de huidige onderdrukking kan voortbestaan, "mits daar genoeg dinamiek en geesteskrag by die gebruiker van Afrikaans is, en mits hy sy demokratiese (taal)regte hoflik, ferm en konsekwent uitoefen". Verder beweert hij dat men geen borg kan instellen voor het overleven van een taal en een cultuur, maar dat de enige waarborg-de enige ware borg-voor het voortbestaan van een taal en een cultuur in de ziel, de groepsziel, ligt (Allersiele 257). Deze ziel is volgens hem zoiets als "'n gemeenskaplike waardestelsel; met taal; met geskiedenis en geheue; met 'n sin vir die tragiese". Misschien was zijn aanhaling van Dinesen, die zegt "'n man wat aan geheueverlies ly, kan nooit weet wie hy is nie" (Aucamp, Beeltenis Verbode 120) wel toepasselijk in deze context. Viljoen merkt op dat uit de evocatieve titel van Gekaapte tyd duidelijk blijkt dat dit hoogst persoonlijke geschrift ook een document over een bepaalde nis in de geschiedenis zal zijn ("Naderende apokalips" 33). In deze zin kan Aucamps gepubliceerde dagboek ook als een performance-tekst bekeken worden waarin de persoonlijke bezinning tot een strategische tekst met een sociopolitieke doelstelling getransformeerd kan worden.

 

Slot

In een radioprogramma op RSG-Radio Sonder Grense ('RSG Documentaire' op 31 januari 2008) vertelt Aucamp dat zijn aandacht voor autobiografisch schrijven en egodocumenten het zestigste levensjaar iets natuurlijks is, aangezien dit vita contem-plativa, "een bezinnende en nadenkende fase in je leven is". Misschien is het om deze reden dat hij sinds 1994, toen hij de zestigjarige leeftijd bereikte, voortdurend autobiografische en biografische teksten gepubliceerd heeft zoals Bly te Kenne: 'n Bundel portrette (2001), In die vroegte (2003), Oor en weer (2010), Mits dese wil ek vir jou sê (2013) en het drieluik van dagboeken Gekaapte tyd (1996), Allersiele (1997) en Skuinslig (2003).

Het drieluik van dagboeken van Aucamp behelst een optekening van het alledaagse leven van iemand die geconfronteerd wordt met veranderingen op elk vlak. Men kan aan de publicatie van zijn dagboeken die na 1994 verschenen zijn ook nog andere betekenissen toevoegen, want het is een tijdperk dat grote omwentelingen in de geschiedenis teweeg heeft gebracht voor zowel Zuid-Afrika als het leven van de auteur. In deze zin worden zijn dagboeken als tijdsdocumenten of "verliesliteratuur" opgevat, die gepubliceerd zijn gedurende een periode van verlies; het gevoel van verlies over de ondergang van de Afrikaanse taal en cultuur in het nieuwe politieke bestel, en zijn eigen persoonlijk gevoel van verlies door zijn pensioengerechtigde leeftijd en het "ouder worden". De ogenschijnlijke privé-werken worden dikwijls publieke documenten die door de lezers in acht worden genomen, onder andere wanneer de schrijver het over de geschiedenis of de politiek heeft.

Dan wordt het dagboek een tekst van performativiteit waarin de zelfconstructie van de dagboekschrijver in het proces van identiteitsonderhandeling en zelfpositioner-ing gedemonstreerd wordt. In de situatie van de ondergang van het Afrikaans en de Afrikaner representeert Aucamp zich als iemand die een identiteitscrisis beleeft, aan de andere kant ziet hij zich als een agent die dient te onderhandelen over de Afrikaanse cultuur en de positie van de Afrikaner, alsook voor een persoonlijke en gemeenschappelijke identiteitsvorming in het nieuwe Zuid-Afrika. Dit proces van de identiteitsvorming van de schrijver krijgt gestalte in het dagboek door de hybride interactie tussen het "ik" en de ander, tussen het "ik" en het bewustzijn, tussen verschillende posities van het "ik", tussen verschillende genres, en tussen de schrijver en de lezer van de autobiografie.

De dagboeken van Aucamp kunnen dan gezien worden als teksten die op het kruispunt staan tussen persoonlijke bezinning in zijn dagelijkse leven, en het historische, sociale en culturele document, tussen verhulling en onthulling. Met andere woorden; de dagboeken van Aucamp zijn vanuit een historisch perspectief bovenal een tijdsdocument van het Zuid-Afrika in de jaren negentig. Vanuit een poëtisch perspectief is het een 'gepubliceerd' dagboek dat voortdurend op de grenzen van privé en publiek, en van feit en fictie speelt. En ten derde creëert het vanuit een filosofisch oogpunt een ruimte waarin het "ik" van de schrijver aanhoudend ontdekt en geconstrueerd wordt in het ingewikkelde spel van onthulling en verhulling van het "ik". In dit proces kunnen zijn dagboeken een toekomstgerichte ruimte bieden waarin de identiteit van de auteur voortdurend geconstrueerd wordt en zijn socio-culturele strategische doelstelling in zijn performativiteit ten toon wordt gesteld.

 

Erkenning

Dit artikel werd ondersteund door Hankuk University of Foreign Studies Subsidies 2014, Seoul, Zuid-Korea. Dit artikel is gebaseerd op een deel van mijn dissertatie, "Selfrepresentasie, selfkonstruksie en identiteitsvorming in enkele Suid-Afrikaanse outobiografiese tekste" (DLitt, 2009, US). De promoter was prof. Louise Viljoen.

 

Noten

1 In deze studie verkies ik de term autobiografisch schrijven als een omvattende term voor de verkenning van uiteenlopende vormen van zelfreferentieel schrijven.

2 De thema's van vergankelijkheid en verlies spelen een belangrijke rol niet alleen in zijn dagboeken maar ook in de meeste andere teksten die hij in de laatste twee decennia van zijn leven heeft gepubliceerd, zoals in 'n Vreemdeling op deurtog (2007), Teen die Lig (2012) of Mits dese wil ek vir jou sê (2013). De twee motto's van zijn bundel met korte verhalen en essays 'n Vreemdeling op deurtog beklemtonen het idee dat alle leven tijdelijk is: "Perhaps all of life is no more than a long preparation for the leaving of it" en "Death is first and foremost a career move".

3 Deze uitspraak is stellig een problematische adaptatie van het gedicht door Adam Small.

 

Bibliografie

Abbott, H. Porter. Diary Fiction: Writing as Action. Ithaca en Londen: Cornell U P, 1984.         [ Links ]

Aucamp, Hennie. Allersiele: 'n Dagboek (Mei 1995-Februarie 1996). Kaapstad: Tafelberg, 1997.         [ Links ]

__________. Beeltenis verbode. Bespiegelinge oor egodokumente en biografieë. Kaapstad: Human en Rousseau, 1998.         [ Links ]

__________. "Die beperkte boog van bestaan: gedagtes oor herinneringsliteratuur." Stilet 15.2 (2003): 20-7.         [ Links ]

__________. Gekaapte tyd: 'n Kladboek (September 1994-Maart 1995). Kaapstad: Tafelberg, 1996.         [ Links ]

__________. "Gewete op bestelling." Litnet 17 Jun 2000. 24 Feb 2001. <http://www.oulitnet.co.za/seminaar/02Aucamp.asp.         [ Links ]>.

__________. In die vroegte. Kaapstad: Tafelberg, 2003.         [ Links ]

__________. Mits dese wil ek vir jou sê. Briewe van Hennie Aucamp. Red. Petrovna Metelerkamp. Hermanus: Hemel & See Boeke, 2013.         [ Links ]

__________. "Ontkleedans agter gaasdoek." Die Sestigers. Red. J. Polley. Kaapstad: Human en Rousseau, 1973: 108-11.         [ Links ]

__________. Skuinslig: 'n dagboek (Maart 1996-April 1997). Pretoria: LAPA, 2003.         [ Links ]

__________. 'n Vreemdeling op deurtog. Pretoria: Protea Boekhuis, 2007.         [ Links ]

Baggerman, Arianne en Rudolf Dekker. 'De gevaarlijkste van alle bronnen'. Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven. Reds. A. Baggerman en R. Dekker. Egodocumenten: nieuwe wegen en benaderingen. Amsterdam: Aksant, 2004: 3-22.         [ Links ]

De Martelaere, Patricia. "Het Dagboek en de Dood". Dietsche Warande en Belfort 5 (1993): 562-76.         [ Links ]

Egan, Susanna. Mirror Talk: Genres of Crisis in Contemporary Autobiography. Chapel Hill: U of North Carolina P, 1999.         [ Links ]

Hall, Stuart. "Cultural Identity and Diaspora." Reds. P. Williams en L. Chrisman. Colonial Discourse and Post-Colonial Theory: A Reader. New York: Columbia U P, 1994. 392-403.         [ Links ]

__________. "Introduction: Who Needs 'Identity'?" Questions of Cultural Identity. Reds. S. Hall en P du Gay. Londen: SAGE, 1996. 1-17.         [ Links ]

Jay, Paul. Being in the Text: Self-Representation from Wordsworth to Roland Barthes. Ithaca en Londen: Cornell U P, 1984.         [ Links ]

Langford, Rachael en West, Russell. Reds. Marginal Voices, Marginal Forms: Diaries in European Literature and History. Amsterdam: Rodopi, 1999.         [ Links ]

Lejeune, Philippe. "The Practice of the Private Journal: Chronicle of an Investigation (1986-1998)." Reds. R. Langford en R. West. Marginal Voices, Marginal Forms: Diaries in European Literature and History. Amsterdam: Rodopi, 1999. 185-211.         [ Links ]

Müller, Petra. "Ambagsman se refleksies is die ware behoud. Aucamp voer die belangrikste gesprek." Die Burger 22 juli 1998: 12.         [ Links ]

Olney, James. Memory and Narrative: The Weave of Life Writing. Chicago: U of Chicago P, 1998.         [ Links ]

Quinby, Lee. "The Subject of Memoirs." Reds. S. Smith en J. Watson. De/Colonizing the Subject. Minneapolis: U of Minnesota P, 1992. 297-320.         [ Links ]

Smith, Sidonie, en Watson, Julia, reds. Reading Autobiography: A Guide for Interpreting Life Narratives. Min neapolis: U of Minnesota P, 2001.         [ Links ]

Spies, Lina. "Die dagboek as egodokument: Hennie Aucamp se Gekaapte tyd en Allersiele."Reds L. Spies en L. Malan. 'n Skrywer by sonsopkoms. Stellenbosch: Sun Press, 2004. 77-94.         [ Links ]

Van Vuuren, Helize. "Aucamp se 'egodokument' vier die lewe voluit." Die Burger 6 aug 1997: 4.         [ Links ]

__________. "Tussen die Stormberge en Timboektoe. Aucamp se kunsteorie." Reds. L. Spies en L. Malan. 'n Skrywer by Sonsopkoms. Stellenbosch: Sun Press, 2004. 95-108.         [ Links ]

Viljoen, Louise. "'n Naderende apokalips besweer." Insig 31 mei 1996: 33.         [ Links ]

__________. "Die dubbelportret." Insig 30 sep 1997: 33.         [ Links ]

Creative Commons License All the contents of this journal, except where otherwise noted, is licensed under a Creative Commons Attribution License