SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.47 número1Manifestations of love in Langsaan die vuur (A. H. M. Scholtz)"A battle between lust and loathing": the interplay between masculinity and femininity in Zakes Mda's The Madonna of Excelsior índice de autoresíndice de assuntospesquisa de artigos
Home Pagelista alfabética de periódicos  

Serviços Personalizados

Artigo

Indicadores

Links relacionados

  • Em processo de indexaçãoCitado por Google
  • Em processo de indexaçãoSimilares em Google

Compartilhar


Tydskrif vir Letterkunde

versão On-line ISSN 2309-9070
versão impressa ISSN 0041-476X

Tydskr. letterkd. vol.47 no.1 Pretoria Jan. 2010

 

In het land der Boeren: de receptie van de Anglo-Boerenoorlog in de Poolse jeugdliteratuur

 

In the land of the Boers: the reception of the Anglo-Boer war in Polish youth literature

 

 

Paweł Zajas

 

 


ABSTRACT

Polish writers and journalists frequently used the Anglo-Boer War (1899-1902) as a symbol of resistance against foreign rule in their country. Since 1795 till the end of World War I, Poland had been absent from the map of Europe, divided between the European powers of Prussia (later Germany), Russia and Austria. In this context, high hopes for independence were encouraged, among others, by the romantic patriotism of national uprisings. Foreign inspirations, such as the Anglo-Boer War, also embodied prospective freedom. Symbolic meanings of the Anglo-Boer War are most clearly visible in the youth literature of the time. At that period, youth literature was not only conceived as entertainment, but also as a messenger of contents forbidden from schools as a result of russification and germanisation policy. In this context, the Boer fight provided suitable ground for allusions to the contemporary political situation of Poland. Two factors facilitated the delivery of the idea of independence - the censorship was less strict with respect to the youth literature and, secondly, there existed strong Boer support on the side of the whole Europe. This paper aims at showing the ways in which the contents related to the state of subjugation, such as political repressions, forced migration, critique of the rulers, unfortunate national uprisings were all included in the books whose main plot took place in South Africa. Paradoxically, the symbolism of subjugation was accompanied by Polish colonial desires. The colonized Poles would eagerly recall the times of the Polish-Lithuanian Commonwealth, one of the largest European powers in between 1386-1772. In this context, the myth of the Polish border - the area of the eastern frontier colonized by the Poles, covering roughly present day Lithuania, Ukraine and Belarus was born. In this area, the Polish nobleman was viewed as an agent of acculturation, supposed to live in harmony with his neighbours and fight the barbarian Tatar hordes. The reality of the Commonwealth was, however, much less idyllic, much more brutal and colonial in its nature. Also this component of "Polish colonialism" was transported into the South African literary space.

Key words: Anglo-Boer War, youth literature, Polish reception of the Anglo-Boer War, literature and censorship, colonialism.


 

 

Inleiding

De strijd van de Boeren tegen het Engelse imperium tussen 1899 en 1902 werd in Polen door vele schrijvers en journalisten symbolisch in verband gebracht met het eigen gebrek aan politieke onafhankelijkheid. Vanaf 1795 tot de Eerste Wereldoorlog bleef Polen verdeeld onder Pruisen (later Duitsland), Oostenrijk en Rusland. Talloze Polen waren ervan overtuigd dat hun land nog niet verloren was zolang zijzelf leefden - zoals dit nog steeds in de Poolse nationale hymne weerklinkt. Ze stelden hun hoop onder andere op het romantische nationalisme van de opstanden. Daarbij vonden ze inspiratie in buitenlandse onafhankelijkheidsbewegingen. De Anglo-Boerenoorlog gaf voor de Polen, tenminste in de beginfase, de boodschap dat ze ook de problemen van de Delingen wel te boven zouden komen.

De symbolische betekenis van de Anglo-Boerenoorlog is vooral terug te vinden in de Poolse jeugdliteratuur. Het mag niet worden vergeten dat deze boeken in de tijd van de Poolse Delingen veel meer aan de lezer moesten overbrengen dan alleen maar een zekere kennis, aangeboden in een onderhoudende vorm. In het jeugdboek werden onderwerpen aangeroerd die op school, wegens het germaniserings- of russificatiebeleid, niet onderwezen mochten worden. Het jeugdboek nam dus deze taken over: het werd een geschiedenisboek, dat de "verboden inhoud" op een cryptische, indirecte manier aan de jonge lezer overbracht. De strijd van de Boeren tegen de imperiale Engelse politiek was een geschikt uitgangspunt om op de actuele situatie in Polen te zinspelen en zodoende de nationale gevoelens van de lezer aan te spreken. Dit werd ook vergemakkelijkt door het feit dat de censoren minder oplettend waren ten aanzien van de jeugdliteratuur en de algemene Europese steun voor de Boeren, zodoende werd het "smokkelen" van onafhankelijkheidsideeën mogelijk gemaakt. In mijn artikel zal ik laten zien hoe herkenbare motieven van de Poolse politieke situatie tijdens de Delingen (bv. politieke onderdrukking, ballingschap, kritiek op de onderdrukker, zinspelingen op de mislukte opstanden) door de Poolse jeugdboeken over de Anglo-Boerenoorlog naar de Zuid-Afrikaanse literaire ruimte werden getransporteerd. De nationale symboliek is daarmee nog echter verre van volledig. Voor de naar Zuid-Afrika vertrekkende jonge personages gingen namelijk, hoe paradoxaal dit ook mocht klinken, koloniale dromen in vervulling. Gereconstrueerde sociale verhoudingen, huizen en de daarbij behorende ruimte verwezen ondubbelzinnig naar de nog steeds levendige Poolse mythe van de oostelijke grensgebieden (de zogenaamde Kresy) - de door Polen geannexeerde delen van het huidige Oekraïne, Litouwen en Wit-Rusland. Dit Pools-Litouwse Gemenebest was tussen 1386 en 1772 qua oppervlakte een van de grootste rijken van Europa. Het gekoloniseerde Polen deden tijdens de Poolse Delingen graag beroep op haar machtige koloniale verleden. Al deze elementen worden hieronder nader toegelicht en geanalyseerd.

 

Poolse jeugdliteratuuroverde Anglo-Boerenoorlog: een verkenning

Tot de Poolse jeugdliteratuur over de Anglo-Boerenoorlog mogen zowel de boeken worden gerekend die oorspronkelijk door Poolse auteurs werden geschreven, alsook vertalingen en bewerkingen. Dergelijke benadering die de vertaalde literatuur met de eigen literaire cultuur gelijkstelt, is echter geen intellectuele provocatie (Koch 2000: 11), maar heeft te maken met de toenmalige translatorische praktijken. In het Russische deel van Polen, waar alle door mij geanalyseerde teksten werden uitgegeven, waren de uitgevers tot 1912 aan geen internationale auteursrechtverdragen gebonden. De jonge Poolse staat, die in 1918 onafhankelijk werd, ondertekende pas in 1920 het verdrag van Bern dat de auteursrechten in bescherming nam. Voor die tijd namen zich de vertalers de vrijheid om in teksten ingrijpende veranderingen aan te brengen en ze onder hun eigen naam uit te geven (Arct 1962: 198).

Een interessant voorbeeld van zo'n adaptatie is de in 1885 uitgegeven roman Pieter Maritz. Der Burensohn von Transvaal, van de Duitse schrijver August Niemann (1839 -1919), een boek dat ook bijzonder populair was in de Nederlandse vertaling (Jonckheere 1999: 45). Het werd in 1901 in het Pools vertaald door de Poolse schrijfster Zofia Bukowiecka (1844-1922) en één jaar later onder haar eigen naam heruitgegeven (Bukowiecka 1902). In deze heruitgave zijn duidelijke tekenen van (zelf)censuur te vinden. Er werden bijvoorbeeld fragmenten verwijderd waar er sprake was over onvoorwaardelijke opoffering voor het vaderland. De uitspraken van de protagonist die "trots voor zijn land lijdt" (dumny cierpiąc za swój kraj) en bereid is "tot zijn laatste ademhaling te vechten" (walczyć do ostatniego tchu, Niemann 1901: 378, 379) werden ook geschrapt. In de vertaling van 1901 zegt een Transvaalse vertegenwoordiger in een fictief gesprek met de president van de Oranje-Vrijstaat: "Zelfs als onze berekeningen verkeerd mochten zijn en als we voor het ruwe geweld bezwijken, zelfs dan is het honderd malen beter om te sterven, dan als slaven te leven. We zullen onze nek onder het juk niet buigen" (Niemann 1901: 396).1 In de heruitgave is deze zin nergens te vinden, voor de schrijfster leek hij waarschijnlijk te subversief. Te "opvallend" waren de gesprekken onder de Boerenstrijders die zich afvroegen "of het moreel aanvaardbaar is een volk aan te vallen dat uitsluitend zijn eigen vrijheid wil beschermen" (czy godzi się napadać na naród broniący swoich swobód), alsook de uitlating van het hoofdkarakter Pieter Maritz dat "zijn medeburgers zullen doorvechten zolang de vijand hun vaderland met de voeten blijft treden, dat ze hem niet vrezen, hoewel ze alleen maar een handjevol mensen zijn die tegen duizenden ten strijde trekken" (Niemann 1901: 401).2 Termen zoals "opstand", die in de versie van 1901 vaak voorkomen in verband met de Eerste Boerenoolog (Transvaalse Opstand), werden veranderd in "oorlog". Dit laatste moest waarschijnlijk de lezer minder laten denken aan de mislukte Poolse opstanden (van 1830-31 en 1863) tegen de Russische overheerser. Daarom ook werden opmerkingen over "boeren en herders die hun grond kunnen verdedigen" (chłopach i pastuchach umiejących bronić ziemi), die "hun zonen een voorbeeld van vaderlandsliefde geven" (uczących swoich synów ich własnym przykładem jak należy służyć ojczyźnie, Niemann 1901: 413, 414) in de latere bewerking weggelaten.

Interessant is het feit dat al deze formuleringen die in de vertaling van 1901 door de censor werden toegelaten (op elk boek werd de officiële stempel van de Russische censor geplaatst), één jaar later door de vertaalster zelf werden gecensureerd. Zofia Bukowiecka die de tweede versie niet alleen vertaalde, maar ook onder haar eigen naam publiceerde, conformeerde zich waarschijnlijk aan de heersende regels. Daar ze de volle verantwoordelijkheid voor de tekst moest dragen, schrapte ze alle fragmenten die als zinspelingen op nationale martelarij of aanspraken op politieke soevereiniteit geïnterpreteerd konden worden. Bukowiecka wist maar al te goed wat ze deed. Haar naam verscheen namelijk vaak op de lijst van verboden drukken, ze werd door de censoren als staatsvijand beschouwd (Skorupa 2004: 120-1).

Het boek van een andere Duitse auteur, August Wildenstein, werd in 1900 vertaald door Władysław Umiński (1865-1954) als Bohater spod Spionkopu ("De held van Spionkop"). In 1901 gaf Umiński hetzelfde boek onder zijn eigen naam uit. Eginhard van Barfus' Im Lande der Buren (Barfus 1899b) werd in 1901 vertaald en bewerkt door Włodzimierz Trąpczyński.3 Deze Poolse versie - W kraju mężnych Burów. Przygody młodego Polaka w Transwalu ("In het land der dappere Boeren. Transvaalse avonturen van een jonge Pool") - bracht verrassende veranderingen met zich mee die later nog besproken zullen worden. Het boek werd in 1920 heruitgegeven en in 1925 nog eens vertaald door Stanisław Ślepowroński. Naast (bewerkte) vertalingen uit het Duits verschenen nog enkele andere jeugdboeken over de Anglo-Boerenoorlog. Piet, bohater burski ("Piet, de Boerenheld", 1906) van Adolf Štastny was een vertaling uit het Tsjechisch. Kapitan Łamigłowa ("Kapitein Hersenbreker", 1931) van Louis-Henrie Boussenard werd vertaald uit het Frans. De Poolse schrijfster, Antonina Morzkowska, schreef het korte verhaal Żołnierzyk burski ("Een Boerensoldaatje", 1904). Twee verhalen werden ook in tijdschriften gepubliceerd. Het weekblad Wieczory Rodzinne ("Familieavonden") publiceerde tussen oktober 1899 en april 1901 Listy Janka Ż. do redakcji "Wieczorów Rodzinnych ("Brieven van de kleine Jan Ż. aan de redactie van Familieavonden") - een roman in afleveringen van de reeds genoemde Zofia Bukowiecka. De quasi-documentaire vorm van het relaas (het verhaal gaat over een jonge Pool die samen met zijn vader in Zuid-Afrika verblijft en aan de Anglo-Boerenoorlog deelneemt) overtuigde zelfs sommige onderzoekers van zijn authenticiteit. Arkadiusz Żukowski (1994: 5-7), een gerespecteerde kenner van de Pools-Zuid-Afrikaanse verhoudingen, rekende het fictieve personage, Janek Żurawski, tot de Polen die aan de Anglo-Boerenoorlog hadden deelgenomen. Een representatie van de werkelijkheid werd dus voor de "echte" werkelijkheid gehouden wat de kracht van het eerstgenoemde bevestigt. In een ander tijdschrift, Przyjaciel Dzieci ("De kindervriend") werd tussen juni en november 1902 het verhaal "W krainie bohaterów" ("In een land der helden"), van de Fransman André Laurie (pseudoniem van Paschal Grousset) gepubliceerd.

In het Pools verschenen dus tien verhalen/romans met de Anglo-Boerenoorlog als onderwerp. Negen teksten werden uitgegeven tijdens of kort na de oorlog. Één onder hen, de roman van Boussenard, pas dertig jaar later. Twee van deze teksten (Bukowiecka 1899-1901, Morzkowska 1904) waren een oorspronkelijk Poolse "productie", drie teksten verschenen als bewerking (Barfus 1901, Bukowiecka 1902, Umiński 1901), vijf van de tien teksten waren een letterlijke vertaling (Boussenard 1931, Laurie 1902, Niemann 1901, Štastny 1906, Wildenstein 1900).

De symbolische dimensie van de Anglo-Boerenoorlog is vooral zichtbaar in de Poolse bewerking van Eginhard von Barfus (1901), alsook in de verhalen van Zofia Bukowiecka (1899-1902), Adolf Štastny (1906) en Władysław Umiński (1901). Op deze vier teksten berust mijn verdere betoog.

 

Ballingschap, geen huis, een nieuw huis

De jonge personages in al deze vier verhalen werden gedwongen hun ouderlijke huis te verlaten. Deze situatie correspondeerde met de emigratiemotieven die in de negentiendeeeuwse Poolse literatuur alomtegenwoordig waren. Na de mislukte opstanden tegen Rusland, vooral na de Januariopstand van 1863, werden namelijk veel politiek actieve burgers verbannen. De Poolse cultuur werd in het Russische en Pruisische deel van het land onderdrukt. Gelukkig bracht het reizen over de grenzen betrekkelijk weinig problemen met zich mee in de negentiende eeuw. Het was dus altijd mogelijk uit te wijken naar het Oostenrijkse deel van Polen of naar Frankrijk. Het is nauwelijks een overdrijving te beweren dat Parijs toentertijd de culturele hoofdstad van Polen was. In het geval van de besproken teksten was ook Zuid-Afrika een emigratiebestemming. De Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal) werd voor de personages het nieuwe vaderland. Daarom werd Transvaal ook in alle vier teksten Rzeczpospolita Transwalska genoemd. De benaming rzeczpospolita - een letterlijke vertaling van het Latijnse res publica - vond reeds tegen het einde van de zestiende eeuw ingang om de Poolse natie aan te duiden. Zodoende werd Zuid-Afrika voor de lezers intiemer.

Voor de toenmalige politieke situatie in Polen was het juist kenmerkend waarom de jonge personages de beslissing namen het ouderlijke huis te verlaten. Dit werd vooral duidelijk gemaakt in de Poolse bewerking van Barfus (1901). De oorspronkelijke Duitse versie, Im Lande der Buren ("In het land der Boeren", Barfus 1900), is een verhaal over twee jongens, Kurt en Hans, die naar Zuid-Afrika vertrekken. De eerste wil daar met de hulp van zijn Nederlandse oom zijn bestaan als boer opbouwen, de tweede is van plan om botanicus te worden. Hun Afrikaanse reis begint in Kaapstad en eindigt in het Duitse Zuidwest-Afrika. Kurt verlaat Duitsland na de dood van zijn vader. Beslissend hierbij is vooral de financiële situatie van zijn familie, alsook de afkeer van zijn soldatenbestaan. Hij kan de verplichte onderdanigheid niet meer verdragen (aus dem Grunde, weil meine ganze Charakteranlage mir das ewige Unterordnen unter den Willen Andrer unendlich schwer macht, Barfus 1900: 2). Deze zin krijgt in de Poolse bewerking, waarbij de handeling naar Warschau werd verplaatst, een andere betekenis. In de vertaling wordt namelijk met geen woord gerept over de soldaterij van de jonge Tadeusz (de Poolse naam van Kurt). De dienst in het Russische leger behoorde in Poolse jeugdboeken zeker niet tot de opvoedkundige norm. Tadeusz, die pas klaar is met de middelbare school, zegt tot zijn moeder: "Hier zou ik nooit gelukkig worden! U kent mij, moeder, en weet dat mijn karakter geen bevelen, grillen of een permanente afhankelijkheid van de vreemde zal dulden" (Barfus 1901: 6).4 Opmerkelijk is dat deze uitspraak in een andere samenhang verschijnt, waarbij "de Ander" wordt veranderd in "de Vreemde". De betekenis daarvan kon door de toenmalige Poolse lezer zonder twijfel op deze manier worden uitgemaakt: er bestaat geen mogelijkheid om zich te ontwikkelen in een land dat door een vreemde overheerser (Rusland) wordt geregeerd. Tadeusz wordt in zijn besluit om het land te verlaten door zijn zus en moeder ondersteund (wat in de Duitse tekst helemaal niet voorkomt; de Duitse moeder verzet zich daar zelfs tegen). Er bestaat dus geen generatieconflict betreffende het oordeel over het politieke status quo.

De personages verlaten het ouderlijke huis en vertrekken naar Zuid-Afrika na de dood van hun vader (Barfus 1900, 1901) of beide ouders (Umiński 1901). Bij Štastny (1906) en Bukowiecka (1899-1901) gaan ze op weg om een in de oorlog vermiste vader te vinden. In alle drie gevallen wordt het ouderlijke huis afgebeeld als een plaats waar ze hun toekomstdromen niet kunnen realiseren. Weeskinderen werden in de negentiende-eeuwse Poolse jeugdliteratuur vaak gebruikt als literair motief met als doel om naar een nog groter verlies te verwijzen: het gebrek aan eigen staat (Jonca 1994: 252). In de vertaling, bewerking en in de oorspronkelijk Poolse tekst kwam de beoogde uitwerking op de modellezer op hetzelfde neer: het gevoel geven van "dakloosheid" in een gekoloniseerd land. De Duitse schrijver Eginhard von Barfus (1900) had de weesmotieven nodig om zijn avontuurlijke handelingsverloop te rechtvaardigen. In de Poolse bewerking kregen dezelfde weesmotieven een extra bijbetekenis.

De naar Zuid-Afrka vertrekkende literaire helden drukken het verlies van het vaderland op een stereotiepe manier uit. Hubert, het hoofdpersonage in Umińskis (1901) roman, "voelde dat iets op zijn hart drukt. Dit was hetzelfde lijden als toen hij onlangs bij het graf van zijn vader stond. Nu verloor hij zijn tweede moeder, het vaderland" (Umiński 1901: 19).5 Zijn wanhoop wordt nog eens in woorden van een scheepskapitein uitgedrukt, die Hubert in een elegische, verheven toon toespreekt:

"Jij huilt, mijn jongen, jij huilt om jouw vaderland" - zei de kapitein, alsof hij in Huberts ziel las. "Het valt inderdaad moeilijk het vaderland te verlaten, pas dan zien we hoe kostbaar het voor ons is. Voor degene die het verlies voelt, is het alsof zijn eigen moeder sterft. Er bestaan duizenden onzichtbare naden die ons aan het vaderland binden en als ze worden verbroken, moeten we vreselijk lijden. Maar kop op, mijn jongen! Geef je hoop niet op God laat jou hier zeker gelukkig terugkeren, met opgeheven hoofd, met een trots hart, met de innige overtuiging, dat jij een getrouwe zoon van je vaderland bent gebleven." (Umiński 1901: 19-20)6

De personages Tadeusz (Barfus 1901) en Hubert (Umiński 1901), die het land moeten verlaten, nopen de lezer na te denken over het metaverhaal van de gedwongen Poolse emigratie in de loop van de negentiende eeuw. De algemene mislukking van twee grote opstanden (1831, 1863) zorgde voor een grote emigratiegolf uit Polen. Na 1831 zagen zo'n 7000 officieren en intellectuelen zich genoodzaakt om naar het Westen uit te wijken. De verhuizing kreeg achteraf het adjectief wielka (groot) opgeplakt, niet zozeer omwille van haar omvang, als wel om haar grootsheid en schittering. Zowat de hele intellectuele elite van Russisch Polen vestigde zich in West-Europa (vooral in Frankrijk). Na de Januariopstand van 1863 verhuisden zo'n 8000 Polen naar het Westen. Een minstens even belangrijke emigratiebeweging na de opstand van 1863 was de verbanning van ruim 20 000 Polen naar Siberië. Het was de grootste groep van politieke tegenstanders die een verplicht verblijf kende in het tsaristische Siberië.

Elementen van dit nationale trauma zijn ook bij andere literaire helden in de besproken Zuid-Afrikaanse jeugdverhalen te herkennen. In de Poolse bewerking van Barfus ontmoeten de hoofdpersonages in Johannesburg een zekere Józef Kurtyłło, "een voormalige huisonderwijzer, een vriend van de familie" (dawny korepetytor i przyjaciel rodziny, Barfus 1901: 20). Uit zijn verhaal blijkt dat Warschau voor hem ook geen hoop voor de toekomst bood, hoewel hij in rechten afgestudeerd was. Daarom week hij eerst naar Engeland uit, en dan, via Rhodesië naar Transvaal. In de oorspronkelijke Duitse versie heet hetzelfde personage Otto von Beulwitz. In zijn geval is er geen sprake van ontbrekende toekomstperspectieven, hij verlaat Duitsland en vertrekt alleen maar naar Zuid-Afrika voor het avontuur (Barfus 1900: 17). Er zijn ook andere opmerkelijke verschillen tussen het Duitse origineel en de Poolse bewerking. In het origineel ontmoeten de hoofdpersonages een in Düsseldorf geboren mijnbouwingenieur, Burghardt - een oude vriend van Kurt. In de Poolse bewerking draagt hij de naam Stefan Burski (sic!, Stefan de Boer) en is van onbekende afkomst. Hij vertelt ook "over zijn jeugd, zijn moeilijke ervaringen van de laatste jaren en de redenen die hem naar het land der Boeren lieten vertrekken" (Barfus 1901: 93).7 De meest voor de hand liggende interpretatie zou kunnen zijn, dat deze Stefan Burski een gewezen opstandeling is en door Russische overheid verbannen werd.

De naar Zuid-Afrika uitwijkende Polen vonden daar een nieuw tehuis. Deze huizen moesten echter met de stereotiepe voorstelling van een Pools interieur stroken. Echt moeilijk was dit niet. De schrijvers (vertalers) wisten immers dat de Boeren met hun gebondenheid aan de grond en traditie weerklank zouden vinden bij de Poolse lezer. Wat het uiterlijk betreft, werden de gebouwen, beantwoordend aan Poolse Heimat-motieven, aangepast. De personages vinden dus in de Zuid-Afrikaanse literaire ruimte boerderijen die precies op Poolse hoeves lijken. Het zijn vooral "kleine woonhuizen" (małe domki), met "gewitte muren" (wybielone ściany), "met stro gedekte daken" (pokryte dachem słomianym) en "kleine ramen" (małe okienka, Štastny 1906: 3; Barfus 1901: 6). Deze afbeeldingen brengen een vermeend arcadisch bestaan op het plattenland te voorschijn en tonen alle elementen van desbetreffende Poolse literaire traditie, die op het Zuid-Afrikaanse toneel werd overgedragen (Skotnicka 1987: 237). Kenmerkend voor die traditie is ook het patriarchale beeld waarbij de vader voor het welzijn van de familie zorgt en de vrome, werkzame moeder de vele kinderen grootbrengt. Deze familiare, bijna heilige ruimte is gastvrij voor alle nieuwkomers, maar blijft gesloten voor de volksvijanden. Het personage van Štastny die de Engelse soldaten de toegang tot het huis verbiedt, blijft natuurlijk geloofwaardig voor de toenmalige Zuid-Afrikaanse realiteit, maar verwijst tegelijkertijd ondubbelzinnig naar de Poolse toestanden. Politioneel toezicht was in Russisch Polen een permanent verschijnsel dat dikwijls de private sfeer binnendrong. Een huiszoeking, doorgevoerd door Russische ambtenaren werd door velen ervaren als godslasterlijk (Prokop 1993: 21, 23).

Bij Bukowiecka (1899-1901) en Štastny (1906) symboliseren de harmonische verhoudingen tussen vader en zoon een generatieovereenkomst ten aanzien van de bezetter. Ook in de Poolse bewerking van Niemann legt de protagonist bij het graf van zijn vader de eed af dat hij zijn vrijheidstestament zal realiseren en voor de onafhankelijkheid van de Zuid-Afrikaanse Republiek zal vechten (Bukowiecka 1902: 10). Interessant is het feit dat in de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw de literaire verhoudingen tussen de vader en zoon in de jeugdliteratuur juist met de politieke situatie samenhingen. In de onafhankelijke landen steunde de vader de autoriteit van de staat, die zijn vaderlijke macht bevestigde. In de bezette landen is de vader echter geen schakel tussen de openbare en de private sfeer. Samen met zijn kinderen treedt hij op tegen de bezetter (Prokop 1993: 51).

In de geanalyseerde Zuid-Afrikaanse verhalen werd ook van de moeder-figuur een politiek gebruik gemaakt. De moeder werd in de Poolse letterkunde namelijk traditioneel tot een gelijkenis van de staat. Tijdens de Poolse Delingen gebruikten schrijvers zeer vaak deze parabolische figuur. Het is dus niet verwonderlijk dat de personages meermaals liefde voor hun moeders verklaren en door hen opgeroepen naar Polen terugkeren (Barfus 1901). De moeders herinneren hun zonen ook aan vaderlandse plichten. In het kamp van generaal Christiaan de Wet, waar het jonge personage van Bukowiecka (1899-1901) verblijft, leest "een vrouwelijke stem" (głos kobiecy) uit de bijbel een fragment uit het Makkabeeën-boek over de marteldood van zeven broers. De koning Antiochus wilde ze dwingen van het verboden varkensvlees te eten. Ze waren echter bereid te sterven, liever dan de wetten van de voorouders te overtreden. Dit verhaal werd in de derde eeuw door de christelijke theoloog Origenes opgenomen in zijn Aanmoediging tot het martelaarschap en was bedoeld om christenen te sterken in de vervolging door de Romeinse keizers. Beide Makkabeeën-boeken, die door de protestanten als apocrief worden beschouwd, behoren in de rooms-katholieke en orthodoxe kerk tot de canonieke delen van de Heilige Schrift. Het is merkwaardig dat in de traditie van de Poolse katholieke kerk het verhaal over de zeven martelaren wordt gelezen in het kader van de zionistische interpretatie, opgesteld door de Joods-Oostenrijkse activist en journalist Theodor Herzl (1860-1904). De Makkabeeën vertegenwoordigden voor hem een nieuw soort jodendom: militant, nationaal en zelfbewust (Poorthuis 1999: 4). Hierbij ging het niet meer om de martelaarschap voor de godsdienst, maar voor de natie. Juist deze interpretatie werd verplaatst naar de Poolse realiteit van politieke subalterniteit in de negentiende eeuw en de militaire strijd daartegen. In de liturgie wordt het verhaal in Polen tegenwoordig dikwijls voorgelezen op 11 november - de Onafhankelijkheidsdag. Daarbij herdenkt men nationale helden die in de grote opstanden (1831, 1863), alsook later tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog en onder het communistische regime om het leven zijn gekomen.8 In dit "nationale" kader moet men ook de "vrouwelijke stem" in Bukowieckas roman interpreteren. In de tegenwoordigheid van Boerensoldaten roemt ze met name het martelaarschap van de Makkabeeën, hun standvastigheid tegenover de tiran, hun bereidheid om hun leven te geven aan God en vaderland (Bukowiecka 1899-1901, "Wieczory Rodzinne" 13: 95). Dit gebeurt in de Zuid-Afrikaanse literaire ruimte, maar voor de Poolse lezer in het door de Russen bezette deel van het land was het duidelijk genoeg wie de echte tiran was.

 

Poolse koloniale dromen in de Zuid-Afrikaanse ruimte

Het is opmerkelijk dat de Poolse verhalen over de Anglo-Boerenoorlog niet alleen naar de nationale martelarij en het gebrek van politieke soevereiniteit verwezen, maar ook plaats inruimden voor Poolse koloniale dromen. Zelfs tijdens de Poolse Delingen werd de herinnering gekoesterd dat het Pools-Litouwse gemenebest (1386-1772) tot de grootste rijken van Europa kon worden gerekend. Het strekte zich uit vanaf de Oostzee tot aan de Zwarte Zee, met het huidige Wit-Rusland en grote delen van het huidige Oekraïne binnen zijn grenzen. Zelf gekoloniseerd konden we dus trots zijn op het feit dat we in het verleden kolonisatoren waren.

Deze "koloniale" kwestie in de Poolse geschiedenis werd tot nu toe zelden door Poolse historici ter discussie gesteld. Een belangrijke impuls kwam vanuit het buitenland, met de geschiedkunde werken van de Franse historicus Daniel Beavois (1987, 1991, 1996, 2005, 2006a, 2006b). Beavois analyseerde kritisch de idyllische mythe van de zogenaamde Kresy - de gebruikelijke naam voor de oostelijke grensgebieden van Polen, bewoond door Witrussen, Litouwers en Oekraïners, die Polen in 1945 definitief aan Sovjet-Unie moest afstaan. Volgens hem waren de toestanden in het Poolse Oekraïne verre van idyllisch. De Poolse aanwezigheid in de Oekraïne wordt door Beavois vergeleken met de Franse koloniale politiek op Martinique en in Algerije. De lijfeigenschap van Oekraïense boeren was volgens hem vergelijkbaar met slavernij, en de verhoudingen tussen het adellijke hof en het dorp waren even wreed als op de Amerikaanse katoenplantages. De Oekraïense magnaten werden geassimileerd, waardoor het land zijn elite verloor. Beavois ontleedt meedogenloos de mythologie van de Poolse landadel die het beeld schiep van "een idyllisch bestaan op een landgoed, gelegen midden in een korenveld, een harmonisch samenleven met een eenvoudig, welgesteld en rustig volk" (Beavois 2006b: 15).9 Hij wijst op het feit dat recentelijk nog de Polen door de Oekraïner als feudale onderdrukkers werden beschouwd.

Kresy (oostelijke grensgebieden) werden verheven tot een belangrijk bestanddeel van de nationale en - om het direct te verwoorden - koloniale mythologie. Kresy - tegenwoordig een gebied van onafhankelijke staten, werd nog steeds gezien als iets "Pools", iets wat aan ons behoort, een gebied waarop "wij", de Polen, recht hebben. Terwijl een Duitser, die naar Strasburg gaat, nooit zal zeggen dat hij zich naar het voormalige Duitse Rijk begeeft. Het Poolse denken over Kresy zou dus vergeleken kunnen worden met het Franse nostalgerie (samenstelling van 'nostalgie'en 'Algerië') dat duidelijk te voelen is niet alleen onder de in Maghreb-landen geboren pied noirs, maar ook onder de Fransen die niets te maken hebben met de voormalige koloniën. (Beavois 2006b: 15)

In de Poolse bewerking van Barfus (1901) zijn duidelijke sporen te vinden van deze Poolse koloniale mythologie die op een verbazingwekkende manier naar de Zuid-Afrikaanse ruimte werd geplaatst. Het idyllische adellijke landgoed werd daar naartoe overgedragen door een oom van de protagonist die jaren geleden uit Polen naar Zuid-Afrika kwam. Zijn landgoed is gelegen "aan de linkeroever van de Marico-rivier, nabij de grens tussen Transvaal en Betchuana" (na lewym brzegu rzeki Marico, w pobliżu granicy rozdzielającej Transwal od Beczuanii angielskiej, Barfus 1901: 72). Deze liminale positie is niet zonder betekenis. "Vertrouwelijke heuvels" (swojskimi pagórkami) enerzijds en "uitgestrekte steppe" (rozległymi stepami), bewoond door "de meest wilde en onrustige elementen" (najdziksze i najbardziej niespokojne żywioły) anderzijds (Barfus 1901: 72, 129) correspondeerden misschien goed met de voorstelling van de Zuid-Afrikaanse ruimte, maar waren tegelijkertijd een herkenbaar beeld van het mythische Poolse grensgebied, de Kresy: beschaving (natuurlijk verpersoonlijkt door de Poolse adel) versus wilde Tatarenhorden. Het landgoed van de oom onderscheidde zich al vanuit de verte van andere boerderijen. Het was "een aardig, op een kleine heuvel gelegen huis in de bouwtrant van een villa, met torens en priëlen; daaromheen was er een goed onderhouden en omheinde tuin, op de werf waren talrijke lange paardenstallen, varkenshokken, schuren en magazijnen gebouwd" (Barfus 1901: 72-73).10 Een villa, met torens en priëlen was zeker geen typisch Boerenhuis aan het begin van de twintigste eeuw. Het was ook niet Eginhard von Barfus die zich op dergelijke manier een Boerenhuis voorstelde. In de oorspronkelijke Duitse versie staat er alleen maar ein Gebäude, von Schuppen und Stallungen umgeben (Barfus 1900: 80). De topografie werd dus zonder twijfel "verrijkt" door de vertaler en bewerker, Włodzimierz Trąmpczyński, om aan de stereotiepe Poolse landhuizen te beantwoorden.

Dit Pools-Zuid-Afrikaanse landgoed is echter geen gewoonlijk landhuis. Het moest door de lezer ondubbelzinnig in verband worden gebracht met de idyllische, koloniale mythe van de Kresy. De reeds genoemde liminale ligging - het laatste bolwerk van de beschaving, gelegen in een wild, ongerept landschap - is een duidelijke aanwijzing daarvoor. Maar ook de daarop volgende beschrijving van inwonende familieleden blijft niet zonder belang. In de oorspronkelijke versie bestaat het gezin, naast de mannelijke eigenaar van het landgoed, uit einer stattlichen, wohlbeleibten Dame und drei hübschen jungen Mädchen (Barfus 1900: 81). In de Poolse versie werd deze beknopte beschrijving aanzienlijk veranderd. De dames zijn uiterst beschaafd en geven de hele omgeving het goede voorbeeld van een geraffineerde smaak. Ze gedragen zich op een Europese manier, zijn goed aan-gekleed en zijn "makkelijk herkenbaar als mensen uit een beter milieu" (już na pierwszy rzut oka przedstawiały się jako osoby z lepszego towarzystwa, Barfus 1901: 74). Naast het Pools spreken ze vloeiend Nederlands, Frans en Engels en op het thee-uur gaan ze aan het klavier zitten "om geoefend enkele nieuwe composities voor te spelen" (wprawnie odegrać kilka nowszych kompozycji, Barfus 1901: 76). Zodoende wordt de mythe van de door Polen gekoloniseerde oostelijke grensgebieden (de Kresy) naar Zuid-Afrika overgedragen. Deze liminale ruimte (op de grens tussen de barbaarse steppe en de beschaafde heuvels) wordt bebouwd met typisch Poolse landhuizen en ingevuld met welgemanierde personages. De dames voeren lange gesprekken over danspartijen en kleren, de heren onderhouden zich met elkaar over de jacht. 's Avonds "lezen ze boeken, spelen klavier, zingen en praten over vrolijke dingen" (czytając książki lub bawiąc się grą na fortepianie, śpiewem i wesołą rozmową, Barfus 1901: 83). Het leven op het landgoed gaat voorbij in het ritme der seizoenen, de Poolse zeden worden zorgvuldig in stand gehouden. De in Zuid-Afrika gevierde Kerstmis die in de Duitse versie alleen maar door de kerstboom en enkele geschenken wordt begeleid, wordt in de Poolse bewerking tot een belangrijk gebeuren verheven. Op de in wit en met stro gedekte tafel verschijnen traditionele gerechten, verplichte oblaten en uit het verre Johannesburg komt een katholieke priester om samen met de familie te bidden. Allen tezamen zingen ze Poolse kerstliederen (Barfus 1901: 124).

Het Pools-Zuid-Afrikaanse landhuis vervulde dus, zoals in de koloniale mythe van de Poolse Kresy, een belangrijke culturele rol. Lange gesprekken over winstgevende activiteiten die in het Duitse origineel werden gevoerd, zijn in de Poolse bewerking weggelaten. De materialistische, te praktisch georiënteerde karaktertrekken van de landgoedeigenaar pasten namelijk niet bij de voorstelling van de Poolse adellijke heer die al zijn ambities op het culturele gebied realiseerde. De mythe van de Kresy wordt in de Poolse bewerking aangevuld met het beeld de vreedzame multiculturele samenleving op het grensgebied. Dit drogbeeld - het rustige naast elkaar leven van Polen enerzijds en Oekraïners/Litouwers anderzijds werd lang gekoesterd in de Poolse geschiedschrijving. Alle conflicten werden over het hoofd gezien en verzwegen. Vreedzaam betekende echter geenszins gelijk. Er bestond een hiërarchie die bijna vanzelfsprekend was: de Poolse heren bovenaan, de Oekraïense boeren onderaan. Samen traden ze alleen maar in noodsituaties op, met name in de strijd tegen wilde Tatarenhorden. Dit schematische, stereotiepe beeld wordt in de bewerking van Barfus overgedragen naar de Zuid-Afrikaanse literaire ruimte. De Poolse heer leeft vreedzaam met zijn Boerenburen die hij echter ietwat minachtend behandelt. Toch vechten ze dikwijls samen tegen de aanrukkende Bakwenda's (Barfus 1901: 80). Het ten strijde trekken tegen wilde volkeren (Tataren/Bakwenda's) is een belangrijk bestanddeel van de oostgrensmythe: het vormt de nodige achtergrond voor de edelmoedige ridderlijkheid. De in Zuid-Afrika verblijvende oom gebruikt de Boeren ook om zijn eigen ambities te realiseren. Volgens hem "heeft zijn voorbeeld een positieve uitstraling in de gehele omgeving" (mój przykład dobrze oddziaływa w okolicy, Barfus 1901: 75). Hij stelt zich als doel de grenzen van "onze Rzeczpospolita" uit te breiden. Door het gebruik van de typisch Poolse benaming voor de "republiek" (Rzeczpospolita), die ondubbelzinnig de Poolse natie aanduidt, worden de grensgebieden van de Transvaalse Republiek als het ware gekoloniseerd voor Polen. Het cultuurimperialisme gaat hier gepaard met expansionisme.

 

Besluit

In de periode waarin de bezettende mogendheden zowel de politieke als de culturele ontplooiing van Polen sterk onderdrukten, werd zelfs de jeugdliteratuur een substituut voor politieke discussies. De oorlog in Zuid-Afrika (1899-1902) bood voor de Poolse jeugdauteurs de mogelijkheid om Poolse topoi van (on)afhankelijkheid uit te drukken op een indirecte manier van spreken, waarbij gebruik werd gemaakt van bekende literaire motieven. De personages die naar het verre Transvaal vertrokken, symboliseerden in feite politieke bannelingen, mensen die geen kans op ontwikkeling hadden in het bezette land (vooral in het Russische deel van Polen). Omdat de handeling naar de exotische ruimte werd verplaatst, waren allerlei zinspelingen mogelijk: op de mislukte opstanden, verzetsstrijders en de politieke onderdrukking. Dezelfde Zuid-Afrikaanse ruimte was echter ook een schuilplaats voor de Poolse koloniale aspiraties die zelfs in de tijd van politieke subalterniteit wakker werden gehouden. De oeroude Poolse droom van een rijk dat zich uitstrekt van de Oostzee tot de Zwarte Zee werd naar Zuid-Afrika getransponeerd onder de dekmantel van de herkenbare mythologie van de Kresy - de Poolse oostelijke grenslanden.

Deze mythologie idealiseerde de maatschappelijke toestanden op het grensgebied: het was de Poolse adel die eeuwenlang in de grenslanden het vaderland en de vrijheid had verdedigd, de adel die daarbij haar oude zeden en levenswijze had bewaard, die met nabije verwanten en de omringende boeren harmonisch en idyllisch samenleefde in de wijde natuur- zoals men zich dat graag voorstelde en wat de bovengenoemde historicus Daniel Beavois in twijfel trok. De adelshoeve en alles wat zich in en rond dit middelpunt afspeelde: de gezellige momenten met klavierspel en verhalen, de aan-wezigheid van de priester, de jacht en de oefening van de jongens in de wapens; al deze motieven verbeeldden de waarden van het Oud-Poolse adelsleven. Voor het negentiende-eeuwse bezette Polen vormde dit adelsleven in de grenslanden het meest aantrekkelijke compensatieobject. Dit sympathieke beeld van het koloniale verleden werd met al zijn details verwerkt in de Poolse bewerking van Barfus' roman. In de Zuid-Afrikaanse ruimte herleefde de mythe van de Kresy met al zijn deugden als oprechtheid, gastvrijheid, vroomheid, vaderlandsliefde, bereidheid tot actie en moed. De keerzijde van deze naar Zuid-Afrika verplaatste Poolse mythe - onderdrukking van minderheden, cultuurimpe-rialisme en expansionisme - was misschien minder opvallend, maar kon in de tekst bij nader inzien eveneens worden ontleend.

 

Noten

1. "Ale nawet gdyby omylić nas miały nasze rachuby, gdybyśmy ulegli przemocy, wolimy stokroć zginąć niż znosić niewolę i nie zegniemy karku pod jarzmo" (Niemann 1901: 396). Alle citaten uit het Pools zijn door mij vertaald.

2. "Dopóki nieprzyjaciel będzie deptał ich kraj, że nie ulękną się tego nieprzyjaciela, choć są garścią ludzi, występującą do walki z tysiącami" (Niemann 1901: 401).

3. Im Lande der Buren van Barfus (1899b) werd in Duitsland binnen één jaar vier keer heruitgegeven en in hetzelfde jaar in het Nederlands vertaald (Barfus 1899c). Im Lande der Buren was in feite een herziene uitgave van Im Diamantenlande (Barfus 1890), dat in het Pools door Władysław Umiński werd vertaald (Barfus 1904a). In het Pools verscheen ook een ander boek van Barfus, Die Goldsucher am Klondyke (1899a), in een vertaling van Zbigniew Kamiński (Barfus 1904b).

4. "Nie byłbym tutaj szczęśliwy Znasz mnie, mamo, i wiesz, że posiadam w charakterze swoim coś, co nie pozwala mi znosić rozkazów, kaprysów i w ogóle być w ustawicznej zależności od kogoś obcego" (Barfus 1901: 6).

5. "Czuł, że coś ściska go za serce. Było to to samo cierpienie, które go przed niedawnym czasem spotkało, gdy stał nad otwartym grobem ojca. Teraz znów stracił drugą swą matkę, ojczyznę" (Umiński 1901: 19).

6. "Płaczesz młodzieńcze, opłakujesz ojczyznę, mówił kapitan, jak gdyby czytając w duszy Huberta. Tak, ciężko się z nią rozstawać, i wtedy dopiero poznajemy, jak była dla nas drogą; kto ją utraci, to tak, jakby mu umarła matka jego. Wiążą z nią nasze serce tysiączne niewidzialne nici, a kiedy się nagle zrywają, cierpimy strasznie. Ale głowa do góry, młodzieńcze! Miej nadzieje, że Bóg pozwoli ci kiedyś wrócić tutaj szczęśliwie, z podniesionym czołem, sercem pełnym dumy, z przekonaniem, że pozostałeś godnym jej synem" (Umiński 1901: 19-20).

7. " [...] o latach swojej młodości, o ciężkich przejściach, jakich doznał w życiu, o powodach wreszcie, które zagnały go do kraju Burów" (Barfus 1901: 93).

8. Het is verbazend welke vormen de interpretatie van het Makkabeeën-verhaal op de dag van vandaag in Polen aanneemt. Opmerkelijk genoeg is dat de Poolse katholieke kerk juist de zionistisch-nationalistische lezing daarvan verkiest. Nog vreemder is dat tegenwoordig deze interpretatie als het mooiste voorbeeld van moedig martelaarschap wordt gebruikt door de Poolse conservatief-katholieke en, laten we het onomwonden stellen, antisemitische radiozender Radio Maria. De Makkabeeën worden daar in verband gebracht met zowel de Poolse geschiedenis, alsook met de huidige realiteit. In het eerste geval gaat het om de "nationale helden" die de oostelijke grens van Polen (het Poolse Oekraïne) tijdens de Pools - Sovjet-Russische oorlog verdedigden. Deze verdedigingsactie wordt echter geïnterpreteerd in termen van het katholieke bolwerk in het "verre Oekraïense oosten" en wordt zodoende tot een vast bestanddeel van Poolse koloniale aspiraties. In het tweede geval worden de Makkabeeën door de ultraconservatieve radiozender als voorbeeldfiguren opgesteld voor strijd tegen "de liberale tendensen" (liberalnym tendencjom) in Europa: homoseksualiteit, abortus, "discriminatie van christelijke en nationale waarden" (dyskryminacji wartości chrześcijańskich i narodowych, uit de preek van bisschop Ignacy Dec op 11 november 2007).

9. "[...] sielankowego życia w dworku, zagubionym wśród łanów zbóż, życia w harmanii z prostym, dostatnim i spokojnym ludem" (Beavois 2006b: 15).

10. "Na niewielkim wzniesieniu odbijała się ładna willa z gankami i wieżyczkami, wokoło ciągnął się ogród ładnie utrzymany i oparkaniony, a podwórze obszerne zamykały liczne i długie stajnie, obory, stodoły i spichlerze" (Barfus 1901: 72-73).

 

Verwijzigen

Arct, Stanisław. 1962. Okruchy wspomnień. Warszawa: Czytelnik.         [ Links ]

Barfus, Eginhard von. 1890. Im Diamantenlande. Erzählung für die reifere Jugend. Stuttgard: Gustav Weise Verlag.         [ Links ]

______. 1899a. Die Goldsucher am Klodyke. Aus den Erlebnissen eines jungen Deutschen. Stuttgard: Gustav Weise Verlag.         [ Links ]

______.1899b. Im Lande der Buren. Erzählung für die reifere Jugend. Stuttgard: Gustav Weise Verlag.         [ Links ]

______. 1899c. In het land der Boeren. Vert. J.A. Bientjes. Amsterdam: C. A. J. van Dishoeck.         [ Links ]

______. 1901. W kraju mężnych Burów. Przygody młodego Polaka w Transwalu. Vert. en bewerking Topór (Włodzimierz Trąmpczyński). Warszawa: Konstanty Trepte.         [ Links ]

______. 1904a. Pola diamentowe. Vert. Władysław Umiński. Warszawa: Gebethner i Wolff.         [ Links ]

______. 1904b. Przygody poszukiwaczy złota. Vert. Zbigniew Kamiński. Warszawa: Gebethner i Wolff.         [ Links ]

______. 1920. W kraju mężnych Burów. Przygody młodego Polaka w Transwalu. Vertaling en bewerking Topór (Włodzimierz Trąmpczyński). Warszawa: Nowe Wydawnictwo.         [ Links ]

Beavois, Daniel. 1987. Polacy na Ukrainie w latach 1831-1863: szlachta polska na Wołyniu, Podolu i Kijowszczyźnie. Vert. Ewa i Krzysztof Rutkowscy. Paryż: Instytut Literacki.         [ Links ]

______. 1991. Szkolnictwo polskie na ziemiach litewsko-ruskich 1803-1832. Vert. Ireneusz Kania. Lublin: Redakcja Wydawnictw KUL.         [ Links ]

______. 1994. Mit „kresów wschodnich", czyli jak temu położyć kres, in. Wojciech Wrzesiński (red.), 93-105.         [ Links ]

______. 1996. Walka o ziemię: szlachta polska na Ukrainie prawobrzeżnej pomiędzy caratem a ludem ukraińskim. Vert. Krzysztof Rutkowski. Sejny: Pogranicze.         [ Links ]

______. 2005. Trójkąt ukraiński szlachta, carat i lud na Wołyniu, Podolu i Kijowszczyźnie 1793-1914. Tłum. Krzysztof Rutkowski. Lublin: Wydawnictwo Uniwersytetu im. Marii Curie-Skłodowskiej.         [ Links ]

______. 2006a. Demokracji szlacheckiej nie było, Gazeta Wyborcza 289.06: 123.         [ Links ]

______. 2006b. Kresomania. Tygodnik Powszechny 26.03: 15.         [ Links ]

Boussenard, Louis-Henrie. 1931. Kapitan Łamigłowa. Vert. Eugenia Żmijewska. Zamość: Wydawnictwo Zygmunta Pomarańskiego.         [ Links ]

Bukowiecka, Zofia. 1899-1901. Listy Janka Ż. do Redakcji Wieczorów. Wieczory Rodzinne 3 (1899) 22 (1901).         [ Links ]

______. 1902. Bohater spod Majuby. Obrazek z wojny transwalskiej w roku 1881. Warszawa: Księgarnia Polska.         [ Links ]

Dec, Ignacy. 2007. www.radiomaryja.pl/artykuly.php?id=92085. Bezocht 01.07.2008.         [ Links ]

Jonca, Magdalena. 1994. Sierota w literaturze polskiej dla dzieci w XIX wieku. Wrocław: Wydawnictwo Uniwersytetu Wrocławskiego.         [ Links ]

Jonckheere, Wilfred. 1999. Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt.         [ Links ]

Koch, Jerzy. 2000. Multatuli (1820-1887) w Polsce. Próba historycznoliterackiej analizy przebiegu recepcji na przełomie XIX i XX wieku. Wrocław: Wydawnictwo Uniwersytetu Wrocławskiego.         [ Links ]

Morzkowska, Antonina. 1904. Żołnierzyk burski. Warszawa: M. Arct.         [ Links ]

Niemann, August. 1885. Pieter Maritz. Der Burensohn von Transvaal. Bielefeld: Görlich.         [ Links ]

______. 1901. Pieter Maritz. Opowiadanie z dziejów walki o niepodległość Transwalu. Vert. Zofia Bukowiecka. Warszawa: Gebethner i Wolff.         [ Links ]

Poorthuis, Marcel. 1999. De Makkabeeën, joodse strijders, christelijke martelaren. Kri-Kroniek 1: 45.         [ Links ]

Prokop, Jan. 1993. Uniwersum polskie. Kraków: Universitas.         [ Links ]

Skorupa, Ewa. 2004. Polskie symbole kulturowe przed sądem pruskim 1871-1914. Kraków: Universitas.         [ Links ]

Skotnicka, Gertruda. 1987. Dzieje piórem malowane. Gdańsk: Wydawnictwo Morskie.         [ Links ]

Štastny, Adolf. 1906. Piet, bohater burski. Vert. Aleksander Arct. Warszawa: Wydawnictwo M. Arcta.         [ Links ]

Umiński, Władysław. 1901. Bohater spod Spionkopu. Warszawa: Gebethner i Wolff.         [ Links ]

Wildenstein, August. 1900. Bohater spod Spionkopu. Powieść osnuta na tle ostatniej wojny Burów z Anglikami. Vert. Władysław Umiński. Warszawa: Gebethner i Wolff.         [ Links ]

Wrzesiński, Wojciech (red.). 1994. Polskie mity polityczne XIX i XX wieku. Wrocław: Wydawnictwo Uniwersytetu Wrocławskiego.         [ Links ]

Żukowski, Arkadiusz. 1994. W kraju złota i diamentów. Polacy w Afryce Południowej XVI-XX w. Warszawa: Wydawnictwo Naukowe PWN.         [ Links ]

 

 

Paweł Zajas is docent in de School of English aan de Adam Mickiewicz Universiteit in Poznań (Polen) en research fellow aan de Universiteit van Pretoria. E-mail: zajas@ifa.amu.edu.pl

Creative Commons License Todo o conteúdo deste periódico, exceto onde está identificado, está licenciado sob uma Licença Creative Commons