SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.58 número4-1A critical assessment of a few of the literary prizes awarded by The South African Academy for Science and ArtsA preliminary investigation into the state of education after 1994 in selected schools in the Western Cape índice de autoresíndice de assuntospesquisa de artigos
Home Pagelista alfabética de periódicos  

Serviços Personalizados

Artigo

Indicadores

Links relacionados

  • Em processo de indexaçãoCitado por Google
  • Em processo de indexaçãoSimilares em Google

Compartilhar


Tydskrif vir Geesteswetenskappe

versão On-line ISSN 2224-7912
versão impressa ISSN 0041-4751

Tydskr. geesteswet. vol.58 no.4-1 Pretoria Dez. 2018

http://dx.doi.org/10.17159/2224-7912/2018/v58n4-1a4 

NAVORSINGS- EN OORSIGARTIKELS RESEARCH AND REVIEW ARTICLES (1)

 

Ethiek in het big data tijdperk. Privacy als autonomie en als waardigheid

 

Ethics in the big data era: Privacy as autonomy and privacy as dignity

 

 

Marcel Becker

Faculteit der Filosofie Theologie en Religiewetenschappen , Radboud University, Nijmegen. E-pos: m.becker@ftr.ru.nl

 

 


OPSOMMING

We bespreken allereerst de school van de The Empirical Turn en Stieglers duiding van technologie als farmakon. Uit beide spreekt een genuanceerde verhouding tussen technologie en samenleving.
Vervolgens bespreken we drie centrale problemen in het big data tijdperk: 1. Gebrek aan transparantie over algoritmes, 2. Het beoordelen van mensen op basis van vaste profielen, 3. Het werkelijkheidscheppend karakter van profielen, die een eigen leven gaan leiden.
De gangbare wijze om deze uitdagingen tegemoet te treden, privacy als autonomie en toestemmingsbeginsel, is ontoereikend om conceptuele en praktische redenen. Het toestemmingsbeginsel heeft niet kunnen voorkomen dat mensen massaal data weggeven. We suggereren in plaats hiervan om privacy in te vullen vanuit waardigheid. Deze notie kent een lange geschiedenis in Europa, die doorwerkt in de huidige strenge privacy maatregelen aldaar. In Zuid-Afrika is privacy een centrale notie in het morele en juridische vocabulaire. Hier ligt mogelijke basis voor bescherming van digitale privacy.

Trefwoorden: Digitale media, Ethiek, Privacy, Autonomie, Waardigheid, Big data, Techniekfilosofie, Algoritmes, Toestemmingsbeginsel, Gelijkheid Normativiteit


ABSTRACT

Reflection on the ethical challenges in the big data era firstly requires that we think about the interaction between technology and society. We discuss two stories about the origin of technology. In the biblical story technology is introduced when paradise is lost; labour is the basic condition. In the Greek story of Prometheus technology originates from the Gods. Following the "Christian" line of thought critical ideas on technology have dominated philosophy for a long time. At the end of the 20th century, however, the so-called school of The Empirical Turn introduced a more nuanced approach. It emphasized that technology is mediating our life world, meaning it has an important role in structuring human experience. Given the inevitable presence of technology, the vital challenge is to analyze technology's influence and to correct undesirable outcomes. This challenge is expressed in (B. Stiegler's and J. Derrida's explanation of) the Greek word pharmakon that means both poison and medicine.
In big data, research patterns are discovered by analyzing data with high volume, velocity and "variety". These patterns are used for finely grained analyses of individuals. This relation between the general pattern and the concrete situation differs from scientific approaches (where causality and theoretical models are of decisive importance). The difference raises all kinds of epistemic questions, but we focus on the ethical dimension. We discuss three ethical problems: 1. There is no transparency about algorithms, 2. Characteristics of people are presented in profiles, which have a certain rigidity, 3. The use of profiles deeply influences the life of people; they even have a performative character.
The key concept in discussions about these threats to core values in our society is privacy. This notion is often understood in terms of autonomy and self-control. For instance, the Silicon Valley giants ask people to give away personal data by using an informed consent model. Marc Zuckerberg uses the vocabulary of control of information. The similarity between privacy and autonomy gives rise to serious problems. First of all conceptually: privacy concerns access to information, whereas autonomy is about control. Secondly there are huge practical problems: the informed consent model doesn't work. People give away their personal data without knowing much about the digital data flows. It is better to speak about uninformed consent.
These problems suggest that we use a more fundamental concept as underlying justification for privacy: dignity. This notion is prominent in Human Rights Declarations and in constitutions of several countries, including South Africa. Of course it is a frustratingly nebulous concept, but a view on its history can give us relevant information. The most powerful philosophical expression of dignity can be found in Immanuel Kant's The Groundwork, in which he contrasts dignity with price and commodity. The close relation with autonomy is widely known. In other works, however, Kant concurs with the widely agreed notion of dignity as a value in human intercourse, as it is related to the accommodation of social norms and treating people respectfully. Following Vlastos and Waldron we present the thesis that the French Revolution presented an "upwards equalization": after 1789 the norms once characteristic for treating aristocratic people were applied to the treatment of every citizen in society.
In the twentieth century a gap between Europe and the United States of America became visible. In the United States, dignity was present neither in the Constitution nor the amendments. We can recognize this in the emphasis on freedom of expression and laxer standards of public treatment, compared to Europe. In Europe dignity plays a more important role, and it counts as underlying value in justifications of privacy policies. The arbitrary treatment of people on the basis of profiles and the lack of transparency is considered as violations of human dignity. Therefore Europe introduced stricter privacy laws.
In South Africa dignity is a core value, but until now it has been sharply distinguished from privacy. Here lies a new challenge in the digital era.

Key concepts: Digital media, Ethics, Privacy, Autonomy, Dignity, Big data, Philosophy of technology, Algorithms, Informed consent, Equality, Normativity


 

 

1. INLEIDING

Als iedere techniek roepen de zich snel ontwikkelende digitale technieken tal van ethische vragen op. Nieuwe toepassingen leiden tot nieuwe machtsstructuren, en reiken over grenzen van wat tot voor kort moreel acceptabel heette. Voor een verantwoorde omgang met deze vragen is allereerst nodig een bezinning op een klassiek filosofische probleem: de relatie tussen menselijke cultuur en techniciteit. Na deze bezinning thematiseren we enkele grote ethische uitdagingen van het big data tijdperk. Vervolgens onderzoeken we de mogelijkheden die het privacy-begrip biedt om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Het zal blijken dat een krachtiger onderbouwing van dit privacy noodzakelijk is. In de zoektocht naar deze versterking betrekken we een notie die in het Zuid-Afrikaanse morele en juridisch denken een belangrijke rol speelt: waardigheid.

 

2. STICHTINGSMYTHEN VAN TECHNIEK

Er zijn verschillende stichtingsmythes over de komst van de techniek. In het christelijk paradijs waren geen werktuigen aanwezig. De mens had ze niet nodig voor zijn geluk. Toen de mens uit het paradijs was verdreven kreeg hij de boodschap mee: "vervloekt zij de akker om uwentwil; met kommer en kwel zult gij u daarop voeden al de dagen uw levens; doornen en distels zal hij dragen, en gij zult het kruid des velds eten; in het zweet uws aangezichts zult gij uw brood eten" (Gen. 3; 17-19). Om het harde werk op het land enigszins te verlichten ontwikkelde de mens werktuigen. Techniek is daarmee een element van het zware bestaan na de zondeval.

De Griekse mythe over Prometheus kent een andere strekking. Prometheus' broer Epimetheus was vergeten de mens bepalende attributen te geven; deze was ten dode opgeschreven. Het bracht Prometheus ertoe het vuur van de Goden te stelen. In deze mythe heeft techniek een Goddelijke oorsprong; hulde aan degene die haar tot heil van de mensheid aan de Goden heeft ontfutseld. Prometheus mag een schurk zijn, met de eeuwige straf die hij moet ondergaan is hij ook een martelaar voor de goede zaak. Tegelijkertijd draagt de metafoor van het vuur een waarschuwing in zich. Vuur brengt gevaren met zich mee; het is aan de mens goed met techniek om te gaan.

De tegenstelling tussen techniek als behorend bij de "gevallen toestand" en techniek als van Goddelijke oorsprong zien we terug in de oppositie tussen enerzijds het ascetisch levensideaal van christelijke spiritualiteit, onthecht van technische artefacten, tegenover anderzijds de Griekse notie technè (te vertalen met ambacht), waarin menselijke vermogens de natuur in een harmonische relatie bewerken. Natuurlijk moeten we de lijnen van deze oppositie niet exclusief langs de tegenstelling Grieks denken-christendom trekken. Ook christelijke denkers hebben in een rentmeester-traditie techniciteit omhelst, en ook het Griekse denken kent een traditie van onthechting. Maar de oppositie tussen een afwijzende houding en een visie op techniek als ambacht zien we terug in de lange traditie van de techniekfilosofie. Zo waren de grote techniekfilosofen van de twintigste eeuw zeer kritisch over de ontwikkeling van de techniek. Jacques Ellul en Günther Anders plaatsten de grootschalige toepassingen van de zich autonoom ontwikkelende techniek tegenover slinkende menselijke vrijheid. Zij schetsten een technocratische dystopie waarin vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens verloren gaan (Schuurman 1973). De waarschijnlijk meest tot de verbeelding sprekende uitdrukking van deze techniek-kritiek zien we in Martin Heideggers analyse van de dwingende kracht van de waterkrachtcentale, die de rivier in stelling brengt om energie te leveren, en daarmee de natuur instrumentaliseert.

Aan het eind van de twintigste eeuw kwam er een kentering, die bekend is geworden onder de misleidende naam The empirical turn (Achterhuis 2001). Misleidend omdat de naam suggereert dat empirisch onderzoek van "harde" wetenschappen eraan ten grondslag zou liggen. Het was echter de grote tegenhanger van empirische wetenschappen, de fenomenologie, die aan de oorsprong van de ontwikkelingen lag. In de fenomenologie staat centraal dat de mens spontaan is gericht op de zaken in zijn leefwereld, en zij drukt deze relatie uit met het begrip "intentionaliteit". De realiteit bestaat als correlaat van het intentionele bewustzijn; de menselijke waarneming is waarneming van concrete zaken (Strauss 2009: 628-629). Mensen nemen nooit "de wereld in het algemeen" waar, ze nemen "iets" waar. Die interesse voor het concrete spreekt sterk uit de woorden van Husserl, de grondlegger van de fenomenologie, zu den Sachen selbst. De centrale gedachte van The empirical turn was, dat technische voorwerpen sterk bepalen hoe de hedendaagse mens de dingen om hem heen ervaart en interpreteert. De spontane ervaring van de dingen om ons heen wordt sterk bepaald ("gemedieerd") door techniek. Denk aan versterking door de techniek van een lichamelijk vermogen, (de bril) of aan een technisch artefact dat data aanlevert die geïnterpreteerd moeten worden (een thermometer). Techniek bepaalt de beleving van de wereld en daarmee de intentionaliteit en betekenisgeving. De benadering van de The empirical turn plaatst de technische ontwikkelingen in het perspectief van vragen over onze levensstijl, samenlevingspatroon en daarmee de kwaliteit van leven.

The empirical turn brengt ons meer in de Griekse traditie, en roept een vraag op die met het beeld van techniek als vuur is gegeven: op welke wijze slagen we erin dit vuur te beheersen? Helderheid over deze uitdaging biedt de eerste wijsgerige bespreking van de relatie tussen mens en technische artefacten, in de Phaedrus van Plato (1999). Op zoek naar antwoord op de vraag of het schrift goed genoemd kan worden vertelt Socrates de Egyptische mythe van de God Teuth. Deze legde enthousiast zijn vinding van het schrift voor aan koning Thamus. De koning wijst de God eerst zijn plaats: "De ene is het gegeven de kunsten in het leven te roepen, de ander uit te maken in hoeverre ze nuttig of schadelijk zullen zijn voor hen die ze zullen gebruiken". Vervolgens relativeert hij de vinding: "u schrijft uw kind een kracht toe die het tegendeel is van wat het werkelijk vermag" (Plato 1999:72). Het opslaan van informatie in het schrift verzwakt het geheugen en menselijke kenvermogens. Vanuit dit verhaal stelt Socrates het schrift als schijnkennis (doksa) tegenover de waarheid (alètheia) waartoe wijsheid komt. Hij vergelijkt het schrift met een toverdrank (pharmakon).

Het onderscheid tussen degene die de vinding presenteert en degene die deze beoordeelt is van groot belang. Uit de woorden van Thamus blijkt dat beide niet alleen een andere maatschappelijke rol bekleden maar ook verschillende kwaliteiten bezitten. In meer hedendaags vocabulaire: de beoordeling van nut en zinvolheid van de vinding vraagt een andere rationaliteit dan de technische. Dit onderscheid is voor verdere interpretatie van de mythe van beslissende betekenis. Socrates wijst niet, zoals wel is gesuggereerd, het schrift af, hij onderzoekt de voorwaarden waaronder het schrift een goede rol kan vervullen. Hij presenteert de gevaren en overspannen pretenties waarmee gebruik van het schrift samengaat. Het schrift kent een verleiding om zaken in vreemde lettertekens in plaats van het eigen geheugen te zoeken. Iemand die zich hierop richt komt niet tot een betrouwbare leer maar tot "waanwijsheid". Maar wanneer sprake is van goed onderwijs, kennis van de zaak en bevoegde mensen, dan heeft het schrift geen verwerpelijk gevolgen. Zeker gaat gebruik van het schrift samen met verminderde spontaniteit. Daar staat tegenover dat in het schrijven zelf nieuwe metaforen zich aandienen. Deze nuance zien we terug wanneer de Franse techniekfilosoof Bernard Stiegler (2012) in navolging van Derrida uitwerkt dat pharmakon als metafoor van techniek met zowel medicijn als vergif is te vertalen. Toegepast op het schrift gaat het om de vraag hoe, gegeven de verleidingen die het in zich draagt, het goed ingezet kan worden.

In het digitale tijdperk is voor ethische reflectie vereist dat aan deze genuanceerde wisselwerking wordt vastgehouden. Reflectie is weinig zinvol bij radicale afwijzing van de ontwikkelingen, of wanneer iemand zich erdoor laat meeslepen. We richten ons op enkele belangrijke uitdagingen van digitalisering en algoritmen.

 

3. ALGEMEEN PATROON ÉN GRANULARITEIT IN HET BIG DATA TIJDPERK: EEN NIEUW PARADIGMA?

Het analyseren van gegevensbestanden en daarin patronen blootleggen is een eeuwenoude discipline. Met de digitalisering is zij echter in een stroomversnelling gekomen. Er is nu sprake van een andere schaal (veel observaties met vele variabelen), verzamelmethode (continu, automatisch, en actueel), andere bronnen (die zeer uiteenlopend kunnen zijn) en natuurlijk een nauwelijks te bevatten snelheid in verzamelen en analyseren. Aldus kwam vanuit IBM in 2012 de gevleugelde karakterisering van big data met de 3 V.'s: "volume", "velocity" en "variety".

De grote databestanden leggen algemene patronen bloot. Ze tonen trends en ontwikkelingen, waar digitale platformen als de grote Silicon Valley firma's maar ook bijvoorbeeld beleidmakers en marketeers hun voordeel mee doen. Vanuit die kennis van algemene patronen is het mogelijk een individu gericht tegemoet te treden. Big data leiden aldus tot wat men noemt sterke "granulariteit" ("granularity", "Granularität"), oftewel korreligheid: specifiek inzoomen op eigenschappen van een persoon. De relatie tussen algemeen en bijzonder heeft in big data onderzoek het karakter van een sprong: vanuit het patroon wordt gesprongen naar de andere kant van het spectrum, het concrete geval. Deze sprong betekent een groot verschil met het gangbare wetenschappelijke paradigma, waarin het formuleren van wetten en kennis van onderliggende processen centraal staan.

Dit onderscheid tussen klassiek wetenschappelijk denken en big data onderzoek is te vatten in een begrippenpaar dat in ieder universitair eerstejaars college methodologie centraal staat: causaliteit versus correlatie. Terwijl de klassieke wetenschapper niet rust voordat een verklaring (causale relatie) is gevonden die iets zegt over hoe de wereld in elkaar zit, neemt de big data onderzoeker genoegen met een correlatie. De vraag die tot voor kort aan de voorspellingen en de ingrepen voorafgaat, de vraag naar onderliggende structuur, wordt overgeslagen. Google kon, zonder kennis van marketing, met gebruikmaking van algoritmen de advertentiemarkt veroveren.

Het afwijkende paradigma van big data onderzoek brengt met zich mee dat een aantal elementaire standaarden van wetenschappelijk onderzoek als irrelevant gelden. In de verzameling van gegevens is representativiteit - een begrip waar vooralsnog iedere eerstejaars zich in methodencolleges druk om moet maken - niet de grootste zorg. Bij zeer omvangrijke gegevensstromen is het minder bezwaarlijk als er slechte data tussen zitten. Wanneer de hoeveelheid data maar groot genoeg is, is de voorspelling wel effectief. Ook andere gangbare wetenschappelijke eisen komen onder druk te staan. Het is van oudsher kenmerkend voor wetenschap dat men voortbouwt op de basis van eerder onderzoek. Daarvoor is het nodig het werk van andere mensen te kunnen inschatten. De eisen van repliceerbaarheid en transparantie zijn dan vanzelfsprekend. Bij het gangbare big data onderzoek zijn die eisen niet haalbaar.

Nu wordt de epistemische soep niet zo heet gegeten als ze in de big data (gaar)keukens wordt opgediend. Veel werk met big data gaat hand in hand met wetenschappelijk geschoolde deskundigheid. Zoals we nog zullen bespreken, is de uitkomst van een big data analyse sterk afhankelijk van de vraag die je stelt, en het is doorgaans de deskundige die weet wat een goede vraag is. En het komt regelmatig voor dat big data resultaten onderzoek in gang zetten waarin naar de dieper liggende oorzaken wordt gezocht. De menselijke nieuwsgierigheid zorgt er uiteindelijk toch weer voor dat men wel wil weten hoe een bepaalde relatie in elkaar zit. Komende jaren zal zich verder uitkristalliseren of big data onderzoek en gangbare wetenschap naar elkaar toegroeien, of dat een kentheoretische revolutie zal plaatsvinden. Wenden we ons tot enkele centrale ethische uitdagingen in de toepassing van big data onderzoek.

 

4. ETHISCHE UITDAGINGEN

4.1 Transparantie over algoritmen

De digitale platforms werken met persoonsgegevens die mensen uit vrije wil afstaan. Op basis van die gegevens wordt hun voorkeur bediend. Zo luidt althans de gangbare beschrijving van het gedrag van internetgiganten. Hoe plausibel is die beschrijving?

De meeste toepassingen van big data vinden plaats met algoritmen. Een algoritme (verbastering van de naam van de 9e eeuwse Perzische wiskundige Al-Chwarizmi) is een aantal instructies die zich laten vergelijken met een recept: een beschrijving van een serie stappen. Een algoritme schrijft niet direct voor wat iemand moet doen maar werkt een reeks vragen af die tot een uitkomst leidt. De werking van een algoritme is evenwel afhankelijk van de inputvariabele. Zoals wetenschappelijk onderzoek wordt ingezet met een vraag-en probleemstelling die bepalen wat gezocht wordt, zo wordt een algoritme gecreëerd vanuit een bepaalde doelstelling, waaraan een keuze ten grondslag ligt. Een algoritme weerspiegelt dus de particuliere prioriteiten, doelen, en vooroordelen van de maker. Amazon gebruikt algoritmen om op basis van wat iemand eerder heeft gelezen in dezelfde lijn aanbevelingen te doen. Netflix daarentegen voert mensen naar relatief onbekende films, want Netflix moet meer voor kaskrakers betalen. Het "trending" Twitter-algoritme is erop ingesteld berichten over thema's te verspreiden die "snel" opkomen. Een gestage twitterstroom over gevolgen van klimaatverandering legt het af tegen de plotse aandacht voor de (vermeende) sexuele escapade van een acteur. De claim dat Twitter de thermometer van de samenleving is geldt dus maar in specifieke zin.

Een transparante verantwoorde omgang met big data resultaten vereist dus allereerst explicitering van het commando dat aan het algoritme ten grondslag ligt. Welke waarden en belangen worden ermee gediend? Met die transparantie is het droevig gesteld. Onder het mom van bedrijfsgeheimen bewaren de datagiganten de algoritmes angstvallig in een "black box" (Pasquale 2015). Zo ontstaat de transparantie-paradox van de confrontatiespiegel: in Silicon Valley weet men alles van ons, maar wij weten niet wat men aldaar van ons weet.

4.2 Profielen

In de begintijd van internet overheerste het vocabulaire van grensoverschrijding en vervaging van identiteiten. Mensen zouden in grote vrijheid door de virtuele ruimt reizen, en zich op steeds nieuwe manieren kunnen tonen. Afgelopen decennium hebben we daarentegen gezien dat een nieuwe notie bepalend werd: profiel. Mensen presenteren zichzelf door zich te verbinden met bepaalde categorieën, zodat een duidelijk beeld ontstaat. De benadering met algoritmen versterkt de categorieën, die verschillend worden behandeld. Aldus heeft de taal van ontgrenzing plaatsgemaakt voor structuur, berekenbaarheid en standaardisering (Bernard 2017).

Profilering mag in allerlei beleidsmatige en commerciële toepassingen effectief zijn, ze leidt tot verschillende behandeling van mensen ("digital discrimination"), en hierbij ligt ondermijning van vitale waarden op de loer. Bij prijsdiscriminatie krijgen mensen op basis van de computer die ze gebruiken en hun eerdere zoekgedrag verschillende prijzen voorgeschoteld. De schade hiervan valt nog wel te overzien: zij is slechts financieel van aard, en het is doorgans in het belang van de verkoper de verschillen niet al te groot te maken. Bij andere toepassingen komt echter het uitgangspunt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld onder druk te staan. Zo worden bij inzet van algoritmen in Human Resource Management en sollicitatieprocedures mensen behandeld op basis van een globale categorie-indeling. Dat mag voor het bedrijf uiteindelijk tot het beste resultaat leiden, de vraag is of de individuele sollicitant wel de volledige aandacht krijgt die hem toekomt. De strategie die voor het bedrijf "over-all" het meest effectief en efficiënt is doet een aantal individuele sollicitanten geen recht. Bij inzet van algoritmen in veiligheidsbeleid komen de grenzen van de rechtstaat in beeld. Mensen worden in dit systeem beoordeeld en benaderd op gedragingen in het verleden, hun achtergrond en die van de omgeving. Een inwoner van een achterstandswijk zal de ogenschijnlijk onschuldige vraag "is in je omgeving iemand veroordeeld" vaak bevestigend beantwoorden. Maakt dat hem potentieel schuldiger?

Nu is bij etnisch profileren in de Verenigde Staten, Nederland en Zuid-Afrika ras als categorie van onderscheid niet toegestaan, zelfs wanneer zou blijken dat dat effectief zou zijn. Hier zien we dat een rechtstatelijk uitgangspunt (non discriminatie beginsel) grenzen stelt aan efficiëntie. Maar met big data categorieën kunnen zich patronen ontwikkelen langs raciale en etnische scheidslijnen. Gaan dan raciale voordelen niet indirect een rol spelen? Het is natuurlijk laakbaar om een model te gebruiken waarvan men weet dat het impliciet discrimineert.

4.3 Weergave leidt tot ordening van de sociale realiteit

Big data onderzoek brengt de realiteit op een bepaalde manier in kaart, op basis waarvan mensen vervolgens worden benaderd. De interventie is gebaseerd op bestaande patronen; conclusies over aansturing van iemands gedrag worden getrokken op basis van het recente gedrag van mensen die gelijkenissen vertonen. De conclusies zijn daarmee al snel conserverend van karakter. Zo geschiedt de beschrijving van sleuteltermen als "kredietwaardigheid" of "goede werknemer" vanuit categorieën in het verleden, waarmee ze bestaande patronen en ongelijkheden bevestigt. Wanneer LinkedIn aanbeveelt op basis van beoordeling van werkgevers, dan herhaalt het hun vooroordelen. O'Neil merkt denigrerend op dat als we afgelopen decennia veel met big data hadden gewerkt de vrouwenemancipatie nog trager was gegaan (O'Neill 2016). Bij toepassingen in veiligheidsvraagstukken in de Verenigde Staten blijkt dat bij de "stop en fouilleren" acties de overgrote meerderheid van aangehouden mensen een donkere huidskleur heeft. Het gevolg is, dat bij mensen met een donkere huidskleur relatief veel overtredingen worden gevonden, wat het (voor)oordeel dat in het algoritme besloten ligt bevestigt (Barocas 2016).

Als oplossing van dit probleem wordt wel genoemd constante feedback, een voortdurende bijstelling van algoritmen op grond van recente data. Maar zo een verfijning heeft een prijs. Zijn partijen altijd bereid de prijs voor een evenwichtiger en rechtvaardiger analyse te betalen? Bovendien blijft er het probleem dat onderzoek vanuit bestaande patronen de verbeelding en creativiteit niet prikkelt.

 

5. PRIVACY ALS AUTONOMIE

Het begrip dat veelal wordt ingezet om de persoon te beschermen tegen de excessen van de informatie-maatschappij is privacy. Wat moeten we precies onder dit begrip verstaan? En is het toereikend om de uitdagingen van het digitale tijdperk het hoofd te bieden?

De klassieke definitie van privacy is afkomstig van de Amerikaanse juristen Warren en Brandeis en luidt: "the right to be let alone" (Warren & Brandeis 1890). Privacy is in deze omschrijving het recht van het individu op een eigen domein, dat is afgebakend van het publieke (Gavison 1980; Reiman 1984). Deze uitleg van privacy past bij uitstek in een individualistisch tijdperk, waarin het recht op controle van het eigen leven gerespecteerd moet worden. Juist in de gedifferentieerde samenleving is dit van belang (Strauss 2015). Een nadere uitleg van privacy is dan ook dikwijls verbonden met autonomie in de kantiaanse betekenis: het rationele individu kan op basis van afwegingen eigen keuzes maken.

In de digitale wereld zien we de invulling van privacy als autonomie en daaraan gerelateerd "controle" dikwijls terug als het gaat om rechtvaardiging van het gedrag van de grote digitale platforms. Zoals we hebben gezien bestaat deze rechtvaardiging eruit dat het individu een afweging maakt over de relevantie van de te verkrijgen informatie, de beschermwaardigheid zijn persoonlijke gegevens en de manier waarop hiermee zal worden omgegaan, waarna het beslist of de gegevens worden afgestaan. De retoriek van controle zien we rechtstreeks terug bij Marc Zuckerberg:

The number one thing we've heard is that there just needs to be a simpler way to control your information. We've always offered a lot of controls, but if you find them too hard to use them you won't feel like you have control. Unless you feel in control, then you won't be comfortably sharing and our service will be less useful to you. We agree we need to improve this. Today we're starting to roll out some changes that will make all of these controls a lot simpler. We've focused on three things: a single control for your content, more powerful controls for your basic information and an easy control to turn off all applications. (cursivering MB) (Ontleend aan Draper 2016:239.)

De invulling van privacy in termen van autonomie kent echter serieuze bezwaren. Allereerst conceptueel: beide begrippen duiden op iets anders. Neem het klassieke gedachtenexperiment van een bijzonder röntgenapparaat waarmee iemand door de muren kan kijken. De potentieel geobserveerde persoon heeft geen controle maar, zo lang als het apparaat niet wordt aangezet, wel privacy. Het gluren is de privacyschending, niet het vermogen tot kijken. Er is dus een verschil tussen autonomie, dat primair draait om controle, en privacy, dat draait om toegang tot informatie (Taylor 2002). Het is ook mogelijk dat iemand controle heeft maar geen privacy. Iemand die vergeet de gordijnen te sluiten zodat de buren kunnen zien hoe hij zich uitkleedt heeft geen privacy maar nog wel controle: op ieder moment kan hij besluiten de gordijnen dicht te doen. Het gaat bij privacy als autonomie slechts om een privacyschending die is waargenomen.

Dit theoretisch onderscheid tussen privacy en autonomie gaat samen met het praktische probleem dat het op autonomie gebaseerde toestemmingsmodel ("informed consent") niet werkt. Het is steeds meer aanvaard dat deze redenering niet opgaat. Zo zijn er groepen mensen die de voor "informed consent" vereiste rationaliteit (nog) niet kunnen opbrengen. Recentelijk ontstond in Nederland discussie over het plaatsen van foto's van kinderen in allerlei excentrieke poses en uitdossingen op Facebook. Hebben kinderen niet evenzeer als volwassenen het recht om van dergelijke afbeeldingen gevrijwaard te blijven? Het blijkt ook voor volwassen individuen moeilijk een juiste afweging te maken. De geboden informatie is omvangrijk en complex; wie leest en begrijpt de gebruiksvoorwaarden? Mensen zijn er volstrekt niet van op de hoogte wat met hun gegevens gebeurt. Het leidt tot de ongemakkelijke paradox dat het individu zich gesterkt mag weten met een taal die het direct aanspreekt maar eisen stelt waaraan het nauwelijks kan voldoen. Eerder is er sprake van "uninformed consent".

Het doordenken van deze paradox brengt ons op verdere beperking van het autonomie-begrip. Hoe vanzelfsprekend het ook is dat iemand zelf bepaalt wat er met zijn persoonlijke gegevens gebeurt, door mensen tot voorwerp van eigen keuze te maken zijn ze geworden tot voorwerp van uitruil en daarmee handelswaar. De retoriek van "delen" en "het verlenen van diensten aan ieder" die de Sillicon Valley giganten kenmerkt mag ons de ogen er niet voor sluiten dat de commodificatie er ver is doorgedrongen. Zij zijn te zien als succesvolle vertegenwoordigers van een lange traditie om aandacht van mensen te vragen, een traditie waarin bijvoorbeeld ook de verleidelijke advertenties staan. In de beginfase van Facebook is Marc Zuckerberg bijgestaan door de investeerder Peter Thiel. Deze had op Stanford filosofie gestudeerd, en was gefascineerd geraakt door René Girards idee van mimetische begeerte. Wanneer basisbehoeften zijn bevredigd ontwikkelt zich de menselijke begeerte doordat mensen zich aan elkaar spiegelen. Hij zag in Facebook het medium waarmee deze antropologische inzichten te gelde kunnen worden gemaakt (Feloni 2014). Met onderlinge vergelijkingen van profielen, op basis van data-bestanden die niemand kan overzien wordt de menselijke geest in beweging gezet. De schaamteloze inzet van Girards denkbeelden heeft geleid tot wat critici beschrijven als "kolonialisering van onze aandacht".

Het toestemmingsmodel is niet in staat gebleken deze ontwikkeling te stoppen. Toepassing ervan is gepaard gegaan met een illusie die de problemen eerder heeft verergerd: de gesuggereerde autonomie bleek een fictie te zijn. Dit roept de noodzaak op om andere begrippen en categorieën aan te spreken, die het problematische van de digitale ordening van het samenleven directer verwoorden, en op een ander niveau dan persoonlijke toestemming oplossingen zoeken. Zo vat Kirsten Martin privacy op naar analogie van een uitruilmodel van verplichtingen en verantwoordelijkheden binnen een grotere gemeenschap waar een vertrouwensbasis en common sense ("mutual beneficial and sustainable agreements within a community") heersen (Martin 2016). Het meest bekend is de "contextual integrity" benadering van de (van origine Zuid-Afrikaanse) juriste Helen Nissenbaum, die in een afwijzing van het autonomiebeginsel de nadruk legt op de verantwoordelijkheid van (institutionele) contexten (Nissenbaum 2010). In deze bijdrage zoeken we niet zozeer naar concrete oplossingsstrategieën maar bespreken we als alternatief voor de autonomie-rechtvaardiging een meer fundamenteel begrip, dat in de Zuid-Afrikaanse context al een grote rol speelt: waardigheid.

 

6. WAARDIGHEID ALS RECHTVAARDIGING VOOR PRIVACY

In de Zuid-Afrikaanse grondwet neemt waardigheid ("dignity") een prominente plaats in. De notie wordt na de preambule als eerste kernwaarde genoemd, naast gelijkheid, en mensenrechten en vrijheden. Vervolgens heeft ze een plaats onder de Bill of Rights, naast vrijheid en gelijkheid, en in een aparte paragraaf ("Everyone has inherent dignity and the right to have their dignity respected and protected"). In concrete regelingen wordt regelmatig expliciet aangegeven dat deze niet strijdig mogen zijn met waardigheid.

De constitutie staat hiermee in een lange en eerbiedwaardige traditie. Zo is waardigheid het centrale begrip van de - mede door Jan Smuts ontworpen - preambule van Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het Charter of Fundamental Rights of the European Union (2.000) noemt waardigheid als grondslag voor de unie. De keuze voor dit begrip in de mensenrechtenverklaring was er sterk door ingegeven dat ieder zich erin kon vinden: "few expressions call forth the nod of assent and put an end to analysis as readily as the dignity of man" (Morris 1947:57). De keerzijde van de brede acceptatie is natuurlijk dat het begrip moeilijk is te specificeren. De heterogeniteit die het begrip aankleeft betreft zowel de rechtvaardigingsvraag - op grond van welke eigenschap komt ieder mens die waardigheid toe - als de vraag hoe de waardigheid concreet in te vullen - waarop hebben de waardige mensen precies recht? Voor een antwoord op deze vraag kijken we eerst naar de geschiedenis van het begrip.

Als meest krachtige expressie van het waardigheidsbegrip geldt die van Immanuel Kant. Hij vat waardigheid op als hoogste goed. Ze duidt op intrinsieke waarde, geopponeerd aan utiliteitsoverweging en de prijs van goederen (Kant 1974: 68). Er is een directe samenhang met autonomie; beide begrippen ontwikkelt Kant vanuit de tweede formulering van de categorische imperatief. De gemeenschappelijke herkomst van de begrippen mag echter niet leiden tot identificatie. Autonomie is een belangrijke vorm waarin waardigheid zich manifesteert: het rationele wezen dat zelfstandig keuzes maakt kan niet worden geïnstrumentaliseerd. Maar er zijn situaties denkbaar waarin de keuzevrijheid botst met waardigheid. Mensen kunnen, al of niet bewust, kiezen voor een onwaardige behandeling. Rosen noemt als voorbeeld de verwerpelijke sport van dwergwerpen, waar de dwergen ervoor kiezen met "kanonnen" in de lucht te worden geschoten. In een aantal Europese steden zijn deze activiteiten na rechtszaken verboden (Rosen 2012: 63-69).

Het onderscheid met autonomie wordt nog duidelijker wanneer Kant in zijn deugdenleer waardigheid beschrijft als status die respect bij andere mensen oproept. Waardigheid duidt dan op de manier en de stijl waarop mensen zich aan elkaar presenteren en behandeld dienen te worden. Kant refereert hiermee aan de in zijn tijd gebruikelijke invulling van het begrip, die tijdens zijn leven evenwel onderhevig was aan een belangrijke verandering. In de beschrijving hiervan volgen we Vlastos (1984) en Waldron (2009). Van oudsher was waardigheid gerelateerd aan de positie in de samenleving die iemand innam; op grond hiervan had iemand recht op een bepaalde bejegening. Mensen in een hogere maatschappelijke positie hadden meer "waardigheid". We zien deze betekenis terug in het Engelse werkwoord "dignify", dat is te vertalen "sociaal opwaarderen". Waardigheid was direct verbonden met sociale privileges die iemand toekwamen op grond van de plaats in de maatschappelijke hiërarchie.

Deze koppeling van waardigheid met privileges eindigde met de Franse revolutie. Artikel 6 van de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen (1789) stelde dat alle burgers gelijkelijk toegang tot de "dignités" toekwam: "Tous les Citoyens étant égaux à ses yeux sont également admissibles à toutes dignités, places et emplois publics, selon leur capacité, et sans autre distinction que celle de leurs vertus et de leurs talents." De sociale privileges die voorheen een beperkte groep toekwamen golden nu voor iedereen. Waldron spreekt van "upwards equalisation". Persoonlijke eer en respekt waren gedemocratiseerd (Krotoszynski 2016). Natuurlijk komt hiermee het thema centraal te staan dat een meerderheid bepaalde basisrechten van de minderheid niet mag schenden (Strauss 2015). Waardigheid speelt in deze discussie een centrale rol. Daarnaast is waardigheid blijven bestaan als sociale standaarden die in zeer uiteenlopende omgangsvormen gelden. Van de behandeling van oude en kwetsbare mensen, mentaal geretardeerden en gevangenen tot beleefdheidsvormen en vormen van protocol jegens hoogwaardigheidsbekleders, steeds is er waardigheid in het geding wanneer standaarden van gedrag worden geschonden.

Het na 1789 breed gedeelde respect voor de waardigheid als sociale norm is van groot belang voor privacy-rechtvaardigingen. We zien dit direct terug in het klassieke artikel van Warren en Brandeis. Zij beschrijven de relevantie van privacy vanuit het in verlegenheid gebracht worden door roddels en opdringerige foto's, die mensen kleineren. In de loop van de 20e eeuw ontwikkelde zich echter een groot verschil tussen Europa en Verenigde Staten. In Europa leidde de doorwerking van de waardigheidstraditie tot juridische aandacht voor burgerlijke omgangsvormen, bejegening en sociaal respect. In de Verenigde Staten is dit minder evident, zo blijkt bijvoorbeeld uit het sterke accent op de vrijheid van meningsuiting, ook wanneer mensen (in de ogen van menig Europeaan) onwaardig worden bejegend. In de VS is het ondenkbaar dat, zoals in Europa is gebeurd, het gedrag van een politicus door een rechter wordt veroordeeld omdat deze de standaarden van diens "honour and dignity" en diens "interest in personal dignity" te buiten ging (Krotoszynski 2016:1-48).

Dit verschil in status van waardigheid tussen Verenigde Staten en Europa werkt direct door in privacy-rechtvaardigingen. In de Verenigde Staten vloeit verdediging van privacy primair voort vanuit het vierde amendement, dat tegen huisvredebreuk beschermt ("residential privacy") (Whitman 2004). Zo kon een Amerikaanse rechtbank een privacy-uitspraak rond digitale gegevensbescherming verdedigen met de stelling dat mensen geen fysiek huis op het internet hebben. Een getallenserie van nullen en énen kon niet gelden als (digitaal) "huis". In Europa daarentegen speelt het begrip waardigheid een prominente rol, zo blijkt bijvoorbeeld wanneer het Europese orgaan dat over bescherming van persoonsgegevens gaat, de European Data Protection Supervisor waardigheid beschrijft als grondslag van privacy (EDPS 2015). Voor de Europeaan is het evident dat mensen niet alleen privacyrechten genieten als ze thuis zijn, maar ook als ze in de openbare ruimte verkeren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit rechtszaken over frontaal genomen foto's van celebrities of gearresteerde in onbewaakt moment die puur worden gepubliceerd om banale nieuwschierigheid van het publiek te bevredigen (Whitman 2004). Aldus heeft men er in Europa meer oog voor dat in het digitale tijdperk representaties van mensen op internet circuleren, die tot onwaardige bejegening en behandeling leiden.

Inderdaad is bij de drie typen problemen die we beschreven de menselijke waardigheid in het geding. Ook al hebben mensen er op enigerlei moment voor gekozen persoonsgegevens af te staan, ze worden door een machtige instantie buiten hen om, zonder dat ze daarvan op de hoogte zijn "vastgezet", en van daaruit tegemoet getreden. Het betekent in meerdere opzichten een belasting voor deelname aan het sociale verkeer, en belemmering van de mogelijkheid om vrij, open en spontaan anderen tegemoet te treden. Bovendien lopen mensen het gevaar object van manipulatie te zijn. Prainsack spreekt zelfs van "vernedering" (Prainsack 2017:42).

Het heeft in Europa geleid tot maatregelen om in ieder geval de excessen tegen te gaan. Zo is het "recht op vergetelheid" ingevoerd, waardoor Google iemands naam uit zoekresultaten moet verwijderen, wanneer deze persoon daarom vraagt. Ook is met maatregelen om software-monopolies tegen te gaan de macht van de Silicon Valley giganten enigszins ingetoomd. Recentelijk is een strenge privacy-verordening ingevoerd, de General Data Protection Regulation, die bedrijven dwingt verantwoording af te leggen over hoe ze omgaan met persoonsgegevens.

Kijken we vanuit dit verschil tussen Verenigde Staten en Europa naar het Zuid-Afrikaanse morele en juridische kader.

 

7. WAARDIGHEID EN PRIVACY IN DE ZUID-AFRIKAANSE WETGEVING

De centrale plaats van de notie waardigheid in het Zuid-Afrikaanse denken heeft verschillende wortels. In zijn omschrijving van waardigheid als "the recognition of the spiritual-moral value of the human being as the crown of the creation" leunde de rechtsgeleerde Joubert op het christelijk gedachtegoed (Neethling, Potgieter & Visser 2004:27). De meer recente verklaring voor de prominente plaats van waardigheid ligt natuurlijk in het apartheidsverleden. In meerdere landen zien we dat een geschiedenis van onderdrukking heeft geleid tot een centrale plaats van waardigheid in nieuwe grondslag-documenten (bijvoorbeeld Duitsland, Namibië, Polen en Spanje).

Het fundamentele karakter van waardigheid brengt met zich mee dat het met andere grondrechten wordt verbonden, wat het erg moeilijk maakt om de betekenis scherp af te bakenen. Maar de kantiaanse achtergrond is onmiskenbaar: ieder mens heeft een inherente waarde en dient op basis daarvan in het samenleven volwaardig te participeren en bejegend te worden. Waardigheid is daarmee sterk verbonden met gelijkheid, democratie en diversiteit (Botha 2008). Als belangrijk element geldt de ervaring van zelfrespect en zelfwaarde, waarop inbreuk wordt gemaakt bij beledigingen. Hierbij zijn de subjectieve én objectieve component van belang. Wanneer louter de subjectieve ervaring telt staat de deur naar triviale aanklachten wagenwijd open. Er moet ook van "objectively unreasonable" gedrag sprake zijn, dat ingaat tegen de goede zeden (Neethling, Potgieter & Visser 2004:195). Van schending van waardigheid is pas sprake wanneer iemand zich beledigd voelt in een omstandigheid waarin een redelijk persoon zich beledigd zou voelen. Waardigheid refereert daarmee naar een gedeelde minimale consensus over omgangsvormen.

Van een directe koppeling van waardigheid en privacy is weinig sprake. Het is natuurlijk mogelijk dat de verspreiding van mensen in compromitterende of intieme poses wordt veroordeeld vanuit het snijpunt van waardigheid en privacy (Botha 2008: 212), maar beide begrippen worden van elkaar afgebakend. Privacy staat naast waardigheid als aparte categorie in de Zuid-Afrikaanse Doctrine of Law of Personality, waartoe onder andere ook het recht op fysieke vrijheid, reputatie, identiteiten behoren. In zijn standaardwerk benadrukt Neethling deze afbakening. Bij privacy gaat het om de "seclusion" van het openbare, het recht op bescherming van de levenssfeer van huis, eigendommen en communicatie. Privacy staat los van emotionele ervaringen ("feelings") waarmee iemands vreedzame leven wordt verstoord, en ook van zaken die met waardigheid samenhangen als de goede naam. Bij privacy gaat het primair om het onthullen van feiten, en dat zijn niet per se feiten die iemands goede naam belasten. Wanneer bijvoorbeeld foto's van iemand worden verspreid, dan hoeft dat nog niet compromitterend te zijn. Voor privacyschending is niet nodig een beledigende "act of contumelia" (Neethling, Potgieter & Visser 2004).

Neethling leunt in navolging van zijn proefschrift (Neethling 1976) sterk op de Amerikaan Westin. Deze plaatste als een van de eersten privacy in het digitale tijdperk op de agenda. Maar, zoals Draper (2016) in een scherpe analyse aantoont, Westin bleef volledig binnen het autonomie- en toestemmingsparadigma, waarvan we hebben gezien dat het in het digitale tijdperk tekortschiet.

 

8. CONCLUSIE

Het digitale tijdperk brengt nieuwe uitdagingen met zich mee, waarvan de omgang met de stromen van persoonsgegevens een van de belangrijkste is. De invulling van privacy als autonomie schiet tekort, een meer brede en fundamentele benadering is noodzakelijk. Het verschil tussen Europa en de Verenigde Staten laat zien dat de notie waardigheid hierbij een belangrijke rol kan spelen. In het Zuid-Afrikaanse morele en juridische kader neemt deze notie een belangrijke plaats in, maar van een toespitsing op de digitale uitdagingen is nog weinig sprake. Hier ligt nog een taak voor de maatschappelijke, politieke en juridische discussie in Zuid-Afrika.

 

BIBLIOGRAFIE

Achterhuis, H. (ed.). 2001. American Philosophy of Technology: The Empirical Turn. Transl. Robert Crease. Bloomington: Indiana University Press.         [ Links ]

Anderson, C. 2008. The End of Theory: the Data Deluge makes the Scientific Method obsolete. Wired Magazine 23 juni 2008. www.wired.com/science/discoveries/magazine/16-07/pb_theory [14 februari 2018].         [ Links ]

Bernard. A. 2017. Komplizen des Erkennungsdienstes. Das Selbst in der digitalen Kultur. Frankfurt a.M.: S. Fischer.         [ Links ]

Botha. H. 2008. Human Dignity in Comparative Perspective (HeinOnline). http://weblaw.haifa.ac.il/en/JudgesAcademy/workshop1/Documents/Henk%20Botha.pdf [8 juli 2018).         [ Links ]

Draper, N. 2016. From Privacy Pragmatist to Privacy Resigned: Challenging Narratives of Rational Choice in Digital Privacy Debates. Polity and Internet 9:232-251.         [ Links ]

European Data Protection Supervisor (EDPS). 2015. Towards a new Digital Ethics Opinion 4/2015. https://edps.europa.eu/sites/edp/files/publication/15-09-11_data_ethics_en.pdf [21 januari 2017].         [ Links ]

Feloni, R. 2014. Peter Thiel explains how an Esoteric Philosophy Book shaped his World View. Business Insider 10 november 2014. http://www.businessinsider.com/peter-thiel-on-rene-girards-influence-2014-11?international=true&r=US&IR=T [31 januari 2018]        [ Links ]

Gavison, R. 1980. Privacy and the Limits of Law. The Yale Law Journal, 89(3):421-471.         [ Links ]

Kant, I. 1974. Grundlegung zur Metaphysik der Sitten. Frankfurt a.M.: Suhrkamp.         [ Links ]

Krotoszynski, R.J. Jr. 2016. Privacy revisited: a Global Perspective on the Right to be left Alone. Oxford: Oxford University Press.         [ Links ]

Martin, K. 2016. Understanding Privacy online: Development of a Social Contract Approach to Privacy. Journal of Business Ethics 137(2):551-559.         [ Links ]

Mayer-Schönberger, V. & Cukier, K. 2013. De big data revolutie. Hoe de data-explosie al onze vragen gaat beantwoorden. Amsterdam: Maven (vert. Uit het Engels).         [ Links ]

Morris, B. 1946. The Dignity of Man. Ethics 57(2):57-64.         [ Links ]

Neethling, J. 1976. Die reg op privaatheid. Pretoria.         [ Links ]

Neethling, J., Potgieter, J.M. & Visser, P.J. 1998. Neethling's Law of Personality. Durban: LexisNexis Butterworks.         [ Links ]

Nissenbaum, H. 2010. Privacy in Context. Technology, Policy and the Integrity of Social Life. Stanford: Stanford Law Books.         [ Links ]

O'Neill, C. 2016. Weapons of Math Destruction. How big Data increases Inequality and threatens Democracy. London: Penguin.         [ Links ]

Pasquale, F. 2015. The Black Box Society. Harvard: Harvard University Press.         [ Links ]

Plato 1999 (1963). 'Phaedrus'. In X. de Win (vert.) Plato verzameld werk. Baarn, Kapellen: Pelckmans Agora, deel IV.         [ Links ]

Praisack, B. 2017. Personalized Medicine. Empowered Patients in the 21st Century? New York: New York University Press.         [ Links ]

Reiman, J. 1984. Privacy, Intimacy and Personhood. In F. A. Schoemann Philosophical Dimensions of Privacy: An Anthology. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 300-316.         [ Links ]

Rosen. M. 2012. Dignity. Its History and Meaning. Cambridge (Mass.): Harvard University Press.         [ Links ]

Schuurman. E. 1973. De kulturele spanning tussen technocratie en revolutie. Oratie. Eindhoven.         [ Links ]

Stiegler, B. 2012. Relational Ecology and the digital Pharmakon. Cultural Machine 13:1-19. www.culturalmachine.net [13 maart 2018].         [ Links ]

Strauss, D. 2009. Philosophy: Discipline of the Disciplines. Paideia Press.         [ Links ]

Strauss, D. 2015. The Idea of a 'Just State' (Rechtsstaat) (with Reference to a unique Feature of the Constitution of the Republic of South Africa). South African Journal of Philosophy, 34(3):279-288.         [ Links ]

Taylor, J. S. 2002. Privacy and Autonomy: A Reappraisal. Southern Journal of Philosophy, 40(4):587- 604.         [ Links ]

Vlastos, G. 1984. Justice and Equality. J. Waldron (ed.). Theories of Rights. Oxford: Oxford University Press, pp. 41-76.         [ Links ]

Waldron, J. 2009. Dignity, Rank and Rights. The Tanner Lectures on Human Values. https://tannerlectures.utah.edu/_documents/a-to-z/w/Waldron_09.pdf [18 november 2017].         [ Links ]

Warren, S.D. & Brandeis, L.D. 1890. The Right to Privacy. Harvard Law Review, 4(5):193-220.         [ Links ]

Whitman, J. 2004. The two western Cultures of Privacy: Dignity versus Liberty. Yale School Legal Scholarschip Repository, pp. 1153-1221. http://digitalcommons.law.yale.edu/fss_papers/649        [ Links ]

 

 

 

MARCEL BECKER voltooide de studies geschiedenis en wijsbegeerte aan de Radboud Universiteit Nijmegen (Nederland). Hij is aan deze universiteit Universitair Hoofddocent Ethiek. Zijn onderzoek betreft uiteenlopende terreinen van de toegepaste ethiek. Van zijn hand verschenen de boeken Bestuurlijke ethiek een inleiding (2007) en Ethiek van de digitale media (2015). Momenteel schrijft hij een boek over juridische ethiek. Persoonlijke site: www.Marcel-Becker.com
MARCEL BECKER studied history and philosophy at Radboud University Nijmegen. He is currently associate professor ethics. The focus of his research entails diverse domains of applied ethics. He wrote books on ethics of public administration and digital ethics. He is currently writing a book on ethics of the judiciary. Website: www.Marcel-Becker.com

Creative Commons License Todo o conteúdo deste periódico, exceto onde está identificado, está licenciado sob uma Licença Creative Commons