SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.56 número2-2The diminishing attractiveness of the academic profession in South AfricaRemuneration trends in the public sector during sustained inflation: an economic perspective índice de autoresíndice de assuntospesquisa de artigos
Home Pagelista alfabética de periódicos  

Serviços Personalizados

Artigo

Indicadores

Links relacionados

  • Em processo de indexaçãoCitado por Google
  • Em processo de indexaçãoSimilares em Google

Compartilhar


Tydskrif vir Geesteswetenskappe

versão On-line ISSN 2224-7912
versão impressa ISSN 0041-4751

Tydskr. geesteswet. vol.56 no.2-2 Pretoria Jun. 2016

http://dx.doi.org/doi.10.17159/2224-7912/2016/v56n2-2a1 

NAVORSINGS- EN OORSIGARTIKELS

 

Vetula Hottentota en andere naturalia. Brieven van Hendrik le Sueur, J.A. van Plettenberg en Petrus Camper over de ontdekking van Afrika

 

Letters of Hendrik le Sueur, J.A. van Plettenberg and Petrus Camper on the exploration of Africa

 

 

Gerrit Schutte

Professor Extraordinarius, Departement Geskiedenis, Universiteit van Suid-Afrika, Pretoria, E-pos: gj.schutte31@gmail.com

 

 


SAMENVATTING

Met name na 1770 trok een reeks ontdekkers Afrika binnen; zij verzamelden allerlei planten en dieren en zonden die naar Europa, waar verscheidene geleerden ze bestudeerden. Nederlandse geleerden hadden daar een grote rol in, dankzij de medewerking van de VOC en haar Kaapse bestuurders, die informatie en naturalia stuurden. De Groningse medicus en bioloog Petrus Camper was de eerste anatoom die bijvoorbeeld een olifant, rinoceros, orang oetang, miereneter en wrattenzwijn ontleedde. Hij was ook erg geïnteresseerd in de menselijke rassen en ontwikkelde de craniometrie. Van Plettenberg was een van zijn leveranciers, maar ook de Kaapse chirurgijn Hendrik le Sueur. Dit artikel publiceert vijf onbekende brieven: één brief van Van Plettenberg, een bedankbrief van Camper, en drie van Le Sueur, die hem naast een beschrijving van een ziektegeval van de secretaris van de Weeskamer J.H. Blankenberg ook het hoofd van een Gonnema Hottentottin zond.

Kernwoorden: Afrika, VOC, Hendrik le Sueur, J.A. baron van Plettenberg, Petrus Camper, Gonnema Hottentottin, ontdekkingen, wetenschappelijke samen-werking,onderzoek, geneeskunde, biologie, ras


ABSTRACT

After 1750, and especially in the 1770's, a boost was given to the exploration of Africa by a series of explorers, collecting specimens of natural products, research material for various scholars in Europe. In that context, the VOC (Dutch East India Company) and its Cape Colony administrators had an important role as facilitators. Explorers got assistance, and rare plants, bulbs and animal were transported to Europe. A. Vosmaer, director of the zoo of Stadholder William V, and the Leiden professor Albinus published a series of studies of recently discovered African animals sent from the Cape, while the Groningen professor of medicine Petrus Camper was a specialist in dissecting animals, such as apes, rhino, ant-eater, hippo, elephant. Camper was very interested in the relationships between the human races and developed craniology. Both the Cape surgeon Hendrik le Sueur, a former student of Camper, and Governor Van Plettenberg, sent Camper information and research-materials. This article edits a letter of Van Plettenberg and a letter of thanks from Camper, and three letters of Le Sueur, one of which gives the case of the illness and cure of the secretary of the orphan's court J.H. Blankenberg. And a research note of Camper, describing the dissection of the head of a Gonnema lady sent by Le Sueur.

Key words: Africa, VOC, Hendrik le Sueur, J.A. baron van Plettenberg, Petrus Camper, Gonnema Hottentot lady, explorations, scholarly contact, research, medicine, biology, race


 

 

Wie de Hedendaagsche historie of tegenwoordige staat van Afrika van 1763 ter hand neemt, ziet al snel dat het alleen de randen van het continent beschrijft. Ook de beschrijving van de Kaap is niet meer dan een samenvatting van Kolbe's Naaukeurige en uitvoerige Beschrijving van de Kaap de Goede Hoop uit 1727. De Nieuwste en beknopte beschryving van de Kaap der Goede-Hoop, weer vijftien jaren later verschenen, in 1778, beloofde enthousiast "een dag-verhaal van eenen landtogt naar het binnenste van Afrika", maar bij nadere bestudering blijkt die landtocht het verslag te zijn van de expeditie van Hop en Brink door Namaqualand uit 1761.1 De ontdekking van Afrika, zelfs van het binnenland van zuidelijk Afrika, moest toen dus nog beginnen. Het zou bijvoorbeeld zelfs nog tot december 1778 duren, totdat R.J.Gordon de Oranjerivier haar die naam gaf. De ontdekking van Afrika maakte echter in het vierde kwart van de achttiende eeuw een geweldige sprong vooruit, niet alleen geografisch maar vooral op het terrein van de etnografie en de natuur, de flora en fauna. Keer op keer werd het Kaapse binnenland verkend en beschreven.2 Een reeks van wetenschappelijk geschoolde reizigers (Thunberg, Sparrman, Masson, Swellengrebel, Paterson, Gordon, Vaillant3) trokken zuidelijk Afrika in en verzamelden gegevens, waarnemingen en realia voor wetenschappelijk onderzoek. Zij probeerden meer te weten te komen dan wat het standaardwerk van Kolbe verschafte over de Khoikhoi en de verhalen die enkele grootwildjagers en drosters vertelden over de Bosjesmannen en de Kaffers, zoals zij toen aangeduid werden, hun gebruiken, opvattingen en onderlinge verhoudingen.4 Ze beschreven hun fysieke kenmerken: huidskleur, lichaamsbouw, vorm van de schedel, geslachtsdelen en gebruiken als semicastratie, besnijdenis, tatoeages. Masson, Sparrman, Thunberg en Paterson beschreven de planten en het Afrikaanse dierenrijk, Vaillant de vogelwereld,5 Hop bracht het vel van een giraffejong naar Kaapstad6 en Gordon heeft als eerste een volwassen giraffe ontleden en beschreven. Hij en anderen zonden ook verder allerlei naturalia als onderzoeksmateriaal aan wetenschappers in Europa.

Antropologen daar discussieerden over de samenhang tussen mens en mensaap, tussen de rassen, over schepping en evolutie.7 Afrika werd wetenschappelijk ontdekt.8

 

De rol van de VOC

De Verenigde Oostindische Compagnie, haar bewindhebbers en bestuurders aan de Kaap hadden daarin een fundamentele rol. Er werden landmeters en kaartenmakers het binnenland in gestuurd, reizigers-ontdekkers die het binnenland van (Zuid-)Afrika introkken kregen steun en wetenschappers in de Republiek kregen allerlei gegevens en naturalia om te bestuderen, terwijl wetenschappelijke genootschappen en uitgevers de resultaten mochten publiceren. De Franse astronoom De la Caille mocht zich voor lange tijd vestigen aan de Kaap en zijn weerkundige data verschenen voor het eerste in het Nederlands.9 De Zweedse botanicus Thunberg was in dienst bij de VOC als chirurgijn, Vaillant arriveerde als konstabelsmaat, de Schotse tuinman William Paterson mocht commandant Gordon vergezellen. Vaillant had credentiebrieven bij zich van een Amsterdamse Bewindhebber van de Compagnie, op zich al genoeg om leden van de Politieke Raad als fiscaal W.C. Boers en commandant R.J. Gordon hem behulpzaam te doen zijn. Gordon combineerde zijn reizen met militaire opdrachten: de verkenning en kartering van de grenzen en het leggen van goede relaties met de inheemse bevolking. In de wereld van de VOC vol rangen en standen was een genoegen doen aan invloedrijke relaties vanzelfsprekend en dus zond Gordon aan de Stadhouderlijke collectie het unieke skelet en vel van een giraffe, zoals hij zijn wetenschappelijke bevindingen (tekeningen, notities, huiden en skeletdelen) stuurde aan een bevriende wetenschappelijke relatie, de Leidse hoogleraar J.N.S. Allamand, die voor publicatie ervan zorgde in een nieuwe editie van het befaamde standaardwerk Histoire Naturelle van de Fransman De Buffon.10

De giraffe was niet de enige waarmee Gordon de Stadhouderlijke collectie verrijkte en hij was ook niet de enige donateur. Adriaan Vosmaer, de "directeur van de Vorstelyke Natuur- en Konst-Kabinetten en Diergaarden" van Erfstadhouder Willem V, publiceerde een reeks beschrijvingen van (Zuid-)Afrikaanse dieren uit de stadhouderlijke collectie, ontvangen van Gouverneur Rijk Tulbagh, Secunde O.L.Hemmy, Gouverneur J.A. baron van Plettenberg en commandant R.J. Gordon. Zijn beschrijvingen verschenen zowel in het Nederlands als het Frans.11Het betrof de volgende dieren, met opgave van hetjaar van ontvangst en de namen van de betrokken schenkers.

 

De Stadhouderlijke Diergaarde

Vosmaers eerste publicatie was een Beschryving van een onlangs nieuw ontdekt en nog geheel onbekend soort van Africaansch Breedsnuitig varken of Bosch-zwyn (wrattenzwijn, 1766), waarvan Gouverneur Tulbagh in 1765 een levend exemplaar had gezonden. Tulbagh had eerder (1759) al een bizam-kat gestuurd en later nog een "zeldzaame Africaansche gladgeschubde Worm-hagedis" en een "Africaansch basterd-mormeldier" ("Aan de Kaap de Goede Hoop is dit Diertje bekend onder de benaaming van Klip-Das").12 Veel dank verdiende volgens Vosmaer O.L. Hemmy, omdat hij erin slaagde naar Nederland te laten overbrengen "een hier zo zeldzaam leevend overgebragt Schepzel", namelijk een orang oetan uit Borneo, hem door zijn zoon G. Hemmy uit Batavia toegezonden.13 Hemmy heeft in 1767 ook een Kaapse sekretarisvogel opgezonden, die twee jaar later nog "volmaakt wel" in de diergaarde rondliep.14

De Stadhouderlijke dierentuin ontving ook als eerste in Europa een levende Koedoe, gestuurd door Van Plettenberg in 1776.15 Van Plettenberg zond in 1780 ook een Quagga,16 twee zebra's, een gnou (die onderweg stierf) en tenslotte ook nog een Kaapse eland, waarvan de Stadhouder overigens al eerder, in 1748/49, twee exemplaren had bezeten.17 In zijn beschrijving citeerde Vosmaer de beschrijving van de eland door R.J. Gordon, intussen uitgegeven door prof. Allamand in de Histoire Naturelle van Buffon.18 Gordon/Allemand/Buffon en Sparrman waren Vosmaer voor, toen hij in 1784 de Gnous beschreef, die hij in 1774 en 1776 had ontvangen van Van Plettenberg.19 Het waren een bul en een vrouwelijke gnou, maar het was geen gelukkig paar en ze overleefden een onderling gevecht niet. Gordon had overigens in 1774 de diergaarde bezocht, meldde Vosmaer, en had hem gezegd dat de Hottentotten "ín derzelver Taal of Spraak" het dier zoiets als Nou of Gnou noemden. Vosmaer citeerde ook uit Plettenbergs brieven een beschrijving van die beesten en hun leefomgeving. Gordon bracht Vosmaer ook in 1774 een "hartebok, aan de Kaap de Goede Hoop bekend onder de benaaming van den pronkbok", ook wel "trekbok" of "springbok". Gordon, vertelde Vosmaer, had "dit diertje, noch jong zynde, naar Holland meedegenoomen, en te gelijk eene melkgeevende Geit. In de Diergaarde overgebragt zoog het nu en dan maar zeer weinig; de Geit kwam na genoeg met onze geiten overeen, derzelver couleur was een weinig blaawachtiger grys, en stierf niet lang hier zynde"; de springbok leefde tot augustus of September 1777.20 Op verzoek van Vosmaer, die in de stadhoudelijke collectie een niet duidelijk beschreven mol bewaarde waarvan Paterson hem in 1780 vertelde dat hij uit de Kaap kwam, stuurde Van Plettenberg in 1783 enkele exemplaren, bewaard in een niet nader gespecificeerd 'Liquor'. De vergelijking was niet gemakkelijk, maar Vosmaer toonde ze bij een bezoek aan de collectie aan zowel Sparrman als Vaillant en beiden bevestigden het oordeel van Paterson.21 Een laatste beschrijving van Vosmaer betrof de Afrikaanschen Naakthalsigen Nimmerzat of Wulp, aan de Kaap de Goede Hoop genoemd Bosch-Kalkoen; over de schenker en datum van ontvangst werd gezwegen.22

Hoogtepunt van Vosmaers reeks beschrijvingen van pas ontdekte Afrikaanse dieren was ongetwijfeld de Beschryving van het nog weinig bekende, en t allerhoogste van de viervoetige, Dieren, die, in de afgeleegene Wildernissen van Africa, gevonden worden, en t welk aan de Kaap de Goede Hoop bekend is, onder den naam van: Kameel-paard (Camelopardalis) en by oude en laatere Schrijvers onder dien van Giraffe.23

Het betrof de giraffe die Gordons gezelschap in december 1779 in Namaqualand niet ver van de Oranjerivier geschoten had en waarvan Gordon het vel en het geraamte door Gouverneur Van Plettenberg naar Nederland had laten sturen, met twee tekeningen.24 Vosmaers beschrijvingen waren steeds voorzien van tekeningen en ontledingverslagen van het betrokken dier. Van de giraffe waren alleen de huid en het skelet beschikbaar. Toch mocht de befaamde Groninger hoogleraar Petrus Camper het skelet bestuderen en analiseren. Vosmaers beschrijving van de bovengenoemde Orang outan leidde tot ruzie met diezelfde Camper. Camper had eerder dode orang outans ontleed en had het exemplaar van de Stadhouder in leven urenlang bestudeerd, maar het ontleden van het dode dier werd hem als eerste niet gegund.25

 

Petrus Camper

Petrus Camper (1722-1789) was al in eigen tijd een man met grote faam.26 Hij bezat een groot tekentalent en volgde ook schilderles, maar hij koos toch de medische studie te Leiden. Hij was een leerling van de natuurkundigen W. J. 's Gravesande en Petrus van Musschenbroek die empirici à la Newton waren, en in het bijzonder van Boerhaave's opvolger H.D. Gaubius en de anatoom B.S. Albinus. Camper ontwikkelde zich tot een arts en wetenschapper met een brede belangstelling, ook buiten het medisch bedrijf, en met een duidelijk gevoel van maatschappelijke verant-woordelijkheid. Hij doceerde te Amsterdam, Franeker en vanaf 1763 in Groningen, maar was ook een tijdlang lid van de Staten van Friesland (hij was getrouwd met een rijke Friese regentendochter) en tenslotte de Raad van State. Camper was een voorstander van de pokken-inenting en bestreed de runderpest en ook de paalworm (die de dijken ondermijnden en overstromingen mogelijk maakten).

Als wetenschapper was Camper een groot voorstander van waarneming en onderzoek. Om de inrichting en werking van het menselijk lichaam te ontdekken, ontleedde hij tal van mensen, ook in demonstraties voor zijn studenten. Hij ontleedde ook veel dieren - niet alleen Hollandse varkens en koeien maar ook zeldzame dieren uit Afrika en Azië. Zijn publicaties over de resultaten van zijn anatomische analyse van de orang outan,27 olifant,28 en rhinoceros29 kregen veel aandacht en verschenen in het Latijn, Nederlands, Frans en Duits.

De anatomie maakte Camper tot antropoloog. Bijzondere aandacht schonk hij aan de raciale kenmerken en verschillen. In dat kader bestudeerde (verzamelde en tekende!) hij de schedels van diverse rastypen, wat hem bracht tot de ontwikkeling van de wetenschap van de craniometrie. Bekend is dat zijn collectie diverse schedels bevatte.30 Ras was een actueel onderwerp in de tweede helft van de achttiende eeuw. De bijbelse notie van de monogenese van de mens (Adam en Eva als oerouders van alle mensen) werd ondermijnd door opvattingen over evolutie en de ontwikkeling van de opvatting van hogere en lagere rassen (Chain of Beings). Campers craniometrie is veel beschouwd als een wetenschappelijke verdediging van de suprematie van het blanke ras. Zijn befaamde tekening van de vergelijking van de gezichtshoeken van een orang outan, zwarte Angolees, Aziaat en Europeaan zijn veel beschouwd als bewijs, dat Camper geloofde in de nauwe relatie tussen aap en zwarte mens.31 De Meijer heeft duidelijk gemaakt, dat Camper opvattingen ontleend aan de fysico-theologie zoals de monogenese combineerde met de Verlichte gedachte van de gelijkheid van alle mensen. Hij erkende een mate van vergelijkbaarheid van mens en dier. Een reeks aan modificaties verbond hen, ook aap en mens. Maar tegelijkertijd benadrukte hij ook de verschillen. Zijn waarnemingen en ontleding van een orang outan uit de dierentuin van de Erfstandhouder leerden hem bijvoorbeeld, dat die op vier poten liep, en gezien zijn anatomie ook niet in staat was om echt rechtop te lopen.32 Camper erkende dus naast relatie ook variatie, de verschillen van de rassen, en hij hield zich bij de monogenese en wilde niet spreken van hoger of lager: elk was gemaakt naar eigen bestemming, "equally perfect".33

 

Uiteraard bleef het verschil tussen blank en zwart Camper fascineren. Hij was een van de eersten die een handvol lichamen van zwarte mensen ontleedde. Zijn bevindingen maakte hij publiek in 1764 in een Redevoering over den oorsprong en de Kleur der Zwarten, voorgeleezen in den Ontleedkunstigen Schouwburg te Groningen, die hij zes jaar later in een publiekstijdschrift De Rhapsodist uitgaf.34 Er is verschil in huidskleur, “dat veelen, schoon verkeerdelijk, gewaand hebben, dat de Zwarten een bijzonder geslacht uitmaakten, ’t welke niet van Adam afkomstig was”, schreef Camper.35 Maar die velkleur is dan ook het enige dat zwarten van andere mensen verschilt. Camper wist ook: “Laat Adam zwart ... bruin, getaand of wit geschapen zijn, zijn nakomelingen moesten noodzaakelijk, zoodra zij over de wijduitgestrekte aarden verspreid werden, naar het land de bijzondere voedzels en ziekten verschilden, van kleur en gedaante veranderen”.36 Camper putte uit die wetenschappelijke bevinding een duidelijke maatschappelijke conclusie: “laten we de hand van broederschap aan de Negers en Zwarten te geeven, en dezelve te erkennen voor de waare nazaaten van den eersten mensch, wien wij allen voor onzen Vader erkennen”.37

Camper onderhield contact met een breed scala van vakbroeders, leerlingen en anderen, inclusief bewindhebbers en dienaren van de VOC, in het bijzonder oudstudenten.38 Hij gebruikte dat netwerk uiteraard om medische en natuurkundige informatie uit te wisselen. Bekend is, dat hij met Robert Gordon in contact stond.39 Op de lijst van Campers' correspondenten stonden echter nog twee mensen uit de Kaap de Goede Hoop: J.A. baron van Plettenberg en Hendrik le Sueur.40Joachim Ammema baron Van Plettenberg (1739-1793) stamde uit Friesland maar woonde vanaf december 1767 aan de Kaap, van 1771 tot 1785 als gouverneur. Het behoorde tot zijn functie geleerden van dienst te zijn en hij deed dat met interesse; hij was bovendien persoonlijk bekend met Camper. Maar wie was Hendrik le Sueur?

 

Hendrik le Sueur

Hendrik le Sueur (geboren 28 augustus 1740) was de jongste van de drie zoons van ds. F.le Sueur, die van 1729 tot 1746 predikant van Kaapstad was, en Johanna Catharina Swellengrebel, een dochter van Johannes Swellengrebel, die oud-lid van de Raad van Politie was.41 Hendrik Swellengrebel, die 1739-1751 Gouverneur van de Kaap was, en zijn opvolger Rijk Tulbagh (Gouverneur 1751-1771), waren ooms van hem. Hendrik trok naar Nederland om medicijnen te gaan studeren in Groningen (1762), en rondde die op 20 april 1768 af met een proefschrift over De temporis corporis humani.42 Daarop keerde terug naar de Kaap en verwierf zich als chirurgijn-medicus een goede naam. Hij diende de gemeenschap ook regelmatig als lid van de Commissie voor Huwelijkse Zaken, de Diaconie, de Weeskamer en als Burgerraad lid van de Raad van Justitie.

In april 1785 werd op voorstel van de Kaapse Eerste Opperchirurgijn Pieter Domus een opperchirurgijn (Johannes Kalenberg) gelicht uit een uitkomend schip en benoemd tot derde chirurgijn op het hospitaal. Van de passerende schepen werden steeds meer impotenten ingebracht, aldus Domus, zodat de beide hospitaalgebouwen regelmatig 900 tot 1000 zieken huisvestten, van wie velen "dagelijx met d'uitterste en allerzorgvuldigste oplettendheid moeten worden behandelt". Teveel werk dus voor de twee "practisijns" die als Eerste en Tweede chirurgijns aan het hospitaal verbonden waren.43 Kalenberg overleed echter na een paar maanden en dat gaf de Kaapse commandant R.J. Gordon gelegenheid tot een radicale herschikking van de medische zorg. De praktijk is, aldus Gordon, dat de militairen van het Kaapse garnizoen in de hospitalen liggen naast patiënten "die van de Scheepen aankomen [en dientengevolge] besmet geraakten met de Epidemicque ziektens, die zodanige Scheepelingen ten hospitale aan bragten, waardoor veele van hun, voor dewelke anderzints geen off wijnig gevaar uit derzelver oorspronkelyke krankheeden te vreesen was, dodelijk aangetast en ten grave gerukt wierden". Gordon stelde dus ruimtelijke scheiding tussen die beide soorten groepen zieken, en voor het militaire hospitaal (en de militaire posten, ook aan de oostkust) een eigen militaire medische dienst, bestaande uit een Chirurgijn Majoor en twee assistenten. Aldus geschiedde, en zo werd "tot Chirurgijn Major van 't guarnisoen aangesteld en in dienst genomen Medicinae Doctor Hendrik le Sueur, onder eene gagie van f 60 's Maands", en twee assistenten.44 Heren XVII vroegen later de redenen van deze beslissing, maar Gordon herhaalde zijn argumenten en de Politieke Raad stelde zich er achter.45 Het is overigens opmerkelijk, dat Gordon zijn voorstel baseerde op een medische argumentatie. Had hij die ingefluisterd gekregen van Le Sueur? Die had inderdaad oog voor dergelijke zaken. Op zijn voorstel werd bijvoorbeeld in mei 1787 een proef genomen met het bestrijden van de "kwale dampen" in het hospitaal met een veel belovende azijnbehandeling door een passerende Franse chirurgijn.46 Het lijkt trouwens dat Gordon ook niet te spreken was over de kwaliteit van de zorg van de Eerste Opperchirurgijn en zijn staf. Dat kan men tenminste ontlenen aan de opdracht die Le Sueur kreeg toen hij op 18 september 1787 als opvolger van Pieter Domus werd benoemd tot Eerste Opperchirurgijn van het Hospitaal. Samen met de "buiten Regenten en Commissarissen over het Hospitaal" (de hoofdadministrateur J.I. Rhenius, Gordon en de soldijboekhouder Cl. Matthiessen Jr) moest hij voorstellen inleveren om de huishouding en "behandeling en oppassing der zieken" in het intussen gereed gekomen nieuwe Hospitaal te verbeteren.47 Overigens was Le Sueurs benoeming opmerkelijk, want daarbij werd de tweede opperchirurgijn gepasseerd. Heren XVII vroegen dan ook er om welke redenen. De Raad van Politie antwoordde: le Sueur was beter dan de tweede opperchirurgijn, die ook geen vorderingen maakt; Le Sueur was gepromoveerd, en "eene lange Jaaren in deeze Colonie blijken heeft gegeeven van zijne kundigheid omtrent interne Ziektens".48

Intussen had Le Sueur inderdaad goed opgetreden in verband met een van die epidemische ziekten waarover Gordon het had. Op 22 januari 1788 arriveerde het retourschip Avenhorn aan de Kaap; aan boord heerste onder de ruim honderd opvarenden en met name de slaven onder hen de kinderziekte oftewel (kinder)pokken, oorzaak van enkele rampzalige epidemieën van 1713, 1755 en 1767.49 Het schip mocht onder Robbeneiland ankeren, maar onder strikte quarantaine. Bijna vier weken later meldde een medische commissie van chirurgijnen onder voorzitterschap van Le Sueur, dat die isolatie tot medio maart gecontinueerd moest worden. Intussen dienden de zieke schepelingen hun kleding en beddegoed te vernietigen, en alle anderen ze reinigen en wassen, en alle goederen goed luchten. Sinds medio maart mochten de schepelingen zich op Robbeneiland vertreden. Uiteindelijk, op 20 april, werd de quarantaine na zeventien weken - waarin geen nieuwe gevallen waren voorgevallen - beëindigd. De schepelingen mochten aan land, op voorwaarde dat ex-patienten alleen in nieuwe kleren kwamen. Ook bij het lossen van de lading golden extra voorwaarden.50

Eind mei 1789 arriveerde een Militaire commissie onder leiding van de zeekapitein J.O.Vaillant om de defensie van de VOC te inspecteren. Nog voordat Vaillant zijn onderzoek had gedaan, oordeelde hij zeer negatief over het Hospitaal in Kaapstad. "Dit kostbaare etablissement voor de Compagnie heeft geen bestier, en ik geloof, dat daar in veele oneerlijke handelingen plaats hebben". Het nieuwe Hospitaal, waaraan tien jaar gebouwd was, was volgens Vaillant groot; beneden kazerne, boven hospitaal, waar rijen britsen met zieken ligggen, door elkaar, zonder toezicht. "De Epidemie drijgt alle ogenblikken de talrijke bewoonders van deezen, en door de vuyligheeden, die deeze weder rondom het Hospitaal brengen, is de van de buyten inkomende lugt wederom zo fris niet als wel behoorde". De ongelukkige patienten kregen "geen verschoning, zo van lijf als beddegoed", en herstellende patiënten in het buitenhospitaal, die meestal geen eigen kleren of beddegoed bezaten, kregen niets en sliepen op de kale planken. "Zij zijn daar met evenveel ordre als de wilde paarden onder de afdekken zijn, die hun in de bosschen tot een schuilplaats verstrekken".51Het is opmerkelijk, dat Vaillant de Eerste Opperchirurgijn niet expliciet verantwoordelijk stelde voor deze deplorabele situatie. Voor de bouw en inrichting van het Nieuwe Hospitaal was Le Sueur inderdaad niet verantwoordelijk, en voor de verstrekking van beddegoed en dergelijke waren vermoedelijk vooral de buitenregenten-leden en de Politieke Raad (sinds enkele jaren geconfronteerd met door Heren XVII opgelegde bezuinigingen) verantwoordelijk.

Over de praktijk van dokter Hendrik le Sueur voor zijn benoeming aan het Hospitaal weten we weinig. De Zweedse medicus C.P. Thunberg, een leerling van de befaamde botanicus Linnaeus, trok 1772-1775 door het binnenland van de Kaap, met name op zoek naar nieuwe planten. Hij vertelde in zijn reisverslag dat hij kort na zijn aankomst in juni 1772 op uitnodiging van Hendrik le Sueur een tochtje maakte naar Paarl. Om een patient te gaan bezoeken, die koorts had en daarom zijn ledematen feitelijk niet meer kon bewegen.52 Kennelijk informeerde Le Sueur Thunberg over de medische zorg aan de Kaap, want in zijn boek schreef Thunberg tamelijk gedetailleerd over de situatie in het Hospitaal (inclusief de onkunde van de staf) en de voorschriften over epidemische ziekten.53

Het is dus bepaald gelukkig, dat enkele brieven van Le Sueur aan zijn Groningse leermeester professor Camper bewaard zijn gebleven. Ze geven zicht op het fungeren van Le Sueur als dokter en zijn bijdrage aan de wetenschap, de ontdekking van Afrika. Kennelijk nam le Sueur het initiatief tot de correspondentie, en ze moet wel intensiever geweest zijn dan de bewaard gebleven brieven.54

 

1. Hendrik le Sueur aan Petrus Camper, 7 juli 177355

Wel Edele Hooggeleerde Heer!

By retour van het koorn-schip56 neeme ik de vrijheit UwE. deeze toe te zenden, en UwE. te communiceeren dat ik nevens Vrouw en twee Zoons van een voorspoedige gezontheit jouisseren [genieten],57 met toewensching dat deeze UwE. Mevrouw en Familie in een volmaakte welstant zal geworden.58

Eenige bijzonderheden deezer uithoek betreffende weet ik niet, dat UwE. attentie waardig is, alleen moet ik UwE. melden dat wij voor eenige weeken een zwaare Storm gehat hebben, waardoor een hollands schip zwaar geladen en gereet om naar Batavia te vertrekken van sijn ankers op strant geslagen is, de capitijn nevens de officieren except een, en grootste gedeelte van het volk omgekoomen.59

Terwijl ik tans de eer heb met UwE. brievenwisseling te houden, zal het denk ik UwE. niet onaangenaam zijn dat ik UE. [e]en Casus Chirurgicus die ik in mijn practijk gehat heb mede deelen.60

Het was den 18 Jan. 1770 toen ik ten huise van wijlen den Heer J.H. Blankenberg (gewesen Secretaris der Weeskamer alhier, gestorven den 24 Jan. dezes jaar)61 geroepen wiert, die zedert

het jaar 1768 in het begin der maand Maij in den ouderdom van 69 jaaren en 9 maanden, door de vrijwing van een calminke cabaij ofte Japon gevoert metgrijn,62 zijn regte been aan de tendo Achillis [achilles pees] ontvelde, waardoor aan het been ontstaan sijn Ulcera Chronica [zweren] die dan eens scheenen te beteren, dan weder veel erger wierden.

Veele hebben over dat been gepracticeert ofte hun raat gegeven, onder welke ook geweest sijn Engelse chirurgijns, met hunne schepen hier ter reede leggende.

Ten tijde voornoemt bij den Patient bovengemelt geroepen sijnde, vont ik den zelve in de volgende droevigen toestand leggen.

De Pols was zeer ras en intermitterent [een zeer snelle pols en van tijd tot tijd bleef een slag weg], het geheele licha[a]m met stuiptrekkingen aangedaan, hij was geheel buiten kennis, slaande en werpende alles van sig, verbazent hart dog teffens met een doffe geluit kermende, gevende teken van een beswijkende pijn.

Iets van dien aart niet meer bijgewoont hebbende, en door de zoo droevige als verschrikkelijke toestant waar in de Patient was, wiert ik bijkans buitenstaat gestelt, mijne gedagten tot desselfs hulp te verzaamelen.

Ik wagtende na den huispracticijn die was den Chirurgijn F. van Nierop,63 nam dat tijdstip waar om den Patient nader te examineeren, dus willende ik hem wat te drinken geven, nam hij het zeer gretig na zig, dog het thewater aan de Pharijnx [keel] gekomen sijnde wierp of spoog hij het met een verbazent gebrul en stuiptrekking van het gehele lichaam uit als een Hijdrophobus.64

Teffens merkte ik ook dat hij dikwils met zijne handen de Teeldeelen vreen [wreef], waarom ik die examinerende bevont, dat hij ook aan een Stranguria [pijnlijke, moeilijke urinelozing] laboreerde, waar aan hij zeer veel pijn gevoelde, want wanneer er een droppel te voorschijn kwam, kermde hij zeer, met drajinge van het geheele lichaam. Het kwaade been beziende was het vel zoo ontaart en hart bijna als bortpapier, en aan de binnen kant van de kuit was een abces die zeer dik en verheven uitgezet was, ter plaatse alwaar in decemb. bevor[e]ns een opening tot ontlasting van etter gemaakt was, dog waardoor nu niets ontlast wiert, waarom ik besloot dat daar verdikte en scherpe etter was die ontlast moest worden, en dat diezelfde etter oorzaak was van alle die symptomata, prikkelende de groote velzenuw van de kuit, sijnde een tak van den Nervus Ischiadicus [heupzenuw], en door de aaneenschakeling en aandoening van dien een Stranguria ontstaan was, desgelijks ook de Lumbales [lendenen] aangedaan wordende, de Dorsales [rug] ook mede gevoelden teffens de Intercostalis [nervus intercostalis, tussenribzenuw] gevolglijk ook het octavum [gehoorzenuw] pas gevende takken aan de Pharijnx en Larynx [strottehoofd] etc., daar ik hier op te letten hat. Want de Ademhaling was zeer bezwaarlijk, de slikking ondoenlijk, het waateren niet als bij droppels.

Niets was er dan te doen om die Symptomata te verhinderen, als de verdikte etter vloeijbaar te maaken ende te loosen, waar toe ik verkoos het Cataplas: Gailardië ex Mic:pan. et exs.sisatr. ac. [een compres/pleister van broodpap, waardoor wat kokardebloem65] verkiezende dezelve om de zindelijkheid, en omdat in andere Apostemata [abcessen] bevonden heb, die van een resolverende versterkende en levensbeweging herstellende kragt te sijn.

Dat Catapl: geduurig warm opgelegt sijnde, bedaarde alle Symptomata langzamerhant, en de Patient sliep die nagt tamelijk gerust, en wakker geworden sijnde hat hij wederom sijn volkomen kennis, vroeg te drinken, en dronk met gemak, konde wederom wateren, en sijde wijnig pijn meer te gevoelen; waar uit ik voorspelde dat men den Etter zoude ontlast vinden, zoo als men het ook vont, want den Chirurgijn bovengem. het verband losmakende, zag men het been met stinkende en corrective etter bezet, ja zelfs was langs de Tibia [scheenbeen] benedenwaarts een verzakking van Etter, die men deet uitkomen door van beneden na boven te vrijven.

Ik liet tot verwijdering in de wond een spongia ppta [stukjes spons] steeken, en met de pap continueren tot dat de wond geheel zuiver was. Voor het toeloopen van de wond, liet ik daar in een ert steeke, dog die van geen effekt sijnde en het vleesch spongiens tegens hetzelde aangroeiende, liet ik de wond toeloopen.

Onder een goet dieet liet den Patient eenige laxantia [purgeermiddelen] en sanguinem dapurantia [bloedzuiverende middelen] gebruiken,66 en rondsom het been liet ik bekwame stoovingen [warme compressen] doen, om het ontaarde en verharde vel week te maken van dat been, en daarin wederom een vrije doortogt te veroorzaaken.67

In alles ben ik zoo geslaagt dan den Patient van den 18 Jan. 1770 tot den 10 Maart daar aan volgende ruim gerekent onder mijn bestiering geweest sijnde, volkomen herstelt wiert, en gebruik konde maken van dat been, waar aan hij zedert de maant May 1768 zoo veel smarten hat.

De meergemelde symptomata zouden mij zeer duister en onbegrijpelijk voorgekoomen sijn, indien ik niet aan den loop der zenuwen gedagt hat, waar over ik nevens mijne Condiscipuli [medestudenten] zoo dikwils UwE. in sijne Anatomische lessen, met een onvermoide vlijt, de allerduidelijkste verklaring hebbe hooren geeven. Met eene dankerkentenis gedenk ik nog aan dezelve.

Zie daar Hooggeleerde Heer wat moet men nu denken van de Chirurgijns alhier, die de menschen willen wijsmaaken dat de Geneesheeren geensints in wonden amput: [amputeren, bij ledematen deel van arm of been verwijderen] etc. te pas koomen, als geen kennis daar van hebbende, omdat sij Doctoren en geen Chirurgijns sijn. Egter sijnde de Chirurgijns hier zeer ongelukkig in hunne operatien.

Zoo dit geval UWE. waardig schijnt om aan de Societijt van Haarlem mede te deelen, zal het mij zeer aangenaam sijn, en UwE. zult mij daardoor grotelijks verpligten, indien UwE. sulks voor mij deet, en dat door de zaak door sijn Ed. Gezag en credit, meerder attentie en luister bij te setten, zulks zoude mij grootelijks kunnen in de practijk bevoordeelen, indien men hier zag het verhaal met UwEd. beroemde naam bekroont.68

Excuseere mijne groote uitweiding, dit wijnige heb ik nog bij te voegen, te weeten dat ik met een china's retourschip onder bestelling van den Heer Dl. A. Teschemackers, assistent in den Chinesen handel wonende te Amsterdam,69 de vrijheit gebruikt hebben UwE. toe zenden 8 bott[el]s witte ende 8 d[it]o rode Constantiawijn nevens een grote pot atsiaar Bamboes [atjar], alle het welke ik hoop dat wel zal bezorgt sijn; zoodra ik van hetgeen waarover UwE. mij geschreven hebt krijgen kan sal ik sulks UwE. toezend, waartoe ik geen moeite en spare.

Verders neme ik de vrijheit mij in UwE. gunst en protectie te recommandeeren, terwijl ik UwE. kan verzekeren dat met ware hoogagting ben

Wel Edel Hooggeleerden Heer

UwEDW en zeer gehoorzamen dinaar

H. Le Sueur

Cabo de Goede Hoop, den 7 Julij 1773

P.S. Zoo UwE. Mij gelieft te honoreren met rescriptie, verzoek dan te melden, aan wie ik te Amsterdam, goederen voor UwE. hebben die te sal kunnen addresseeren, opdat UwE. het zoo secuurder kunt krijgen, en de schepelingen het dan ook liever willen medenemen, als na Groningen g'adresseert.

Le Sueur heeft dus met succes de patient behandeld, niet door zijn zieke been radicaal te amputeren (zoals de chirurgijns gewoonlijk al te gemakkelijk deden), maar door medicamenten en goede verzorging. Hij liet de zweer open maken en vervolgens schoon, zorgde ervoor dat de pus steeds kon afgevoerd worden, verdere infectie voorkwam en de wond van onder af uit te doen genezen en voorkwam dat de huid te vroeg dicht ging.

Camper zal le Sueur hebben gecomplimeerd en zijn adres gezonden, maar niet alleen om een keldertje wijn te kunnen ontvangen. De volgende brieven van Le Sueur laten ten minste zien dat Camper had verzocht om een hele reeks aan naturalia. Overigens stuurde Camper in zijn verlangen naar onderzoeksmateriaal die verzoeken niet alleen aan Le Sueur, zoals de volgende brief van J.A. van Plettenberg aan Camper duidelijk maakt.

 

2 J.A. van Plettenberg aan Petrus Camper, Cabo de goede hoop 28 Feb. 177270

Wel Edele Gestrenge, Hooggeleerde Heer!

Op den 13 Januarij Jongstleden hebbe mij vereerd gevonden met UwelEG. aangenaeme Letteren van 18 Aug.a.p.[anno passato, vorig jaar] en uit deselve, met besonder genoegen, verstaan, dat de overgesondene Rhinoceroskop wel geconserveerd was overgekoomen, en aan de verwagting hadde voldaan.71 Per den Ondermeester Harbst72 neeme de vrijheid UWelG. toe te senden het gantsche vel met de kop, pooten, en klauwen van sodanig een Boschverken, als ik denk dat UWelEG. verneemt, in de beschrijving van een varken met Lappen onder de oogen:73 hoope dat het selve aan UwelEGestr. intentie weder mag voldoen, hebbende Dr.v.d. Riet74 mij gesegt dat het goed ter versendinginge was, waar op mij verlaete; nog heeft gemelde Meester een ongebooren aard-varken, 't welk om de seldsaamheid hoope dat aangenaem sal sijn, sullende UwelEGestr. met een der laaste Scheepen wagten wete senden een vel met kop en poten van sodanig een volwassen aardvarken, t welk thans bereid word.75 Ik hebbe er een levendig gehat, dog dewijl deselve niets dan mieren eeten, was het mij niet mogelijk 't selve lang in leeven te houden, men versekerd mij dat wanneer een aardvarken sig halver lijffs in de grond gewroet heeft, om sijne kost met desselfs lange tong te soeken, men het selve met geen mogelijkheid uit het gat kan trekken, ja selfs dat ijmand sulk een varken in dusdanige houding gevonden hebbende, de agterpooten te samen gebonden had, en met eenige ossen getragt het beest uit het gemaakte gat te haalen, dog dat het selve sig met sijne voorpooten soodanig vast hadden gehouden, dat doormidden was getrokken. Eene groote kragt waarlijk, en eijgensinnigheid!

De Pinguins sijn onder handen, omme ter versending te werden klaar gemaakt.76 Dog de hier genaamde Secretarissen, sijn Land-Roof-vogels, waar van UWEGestr. een seer exacte aftekening vinden kunt in de prent, welke de Heer Vosmaer voor 2 Jaeren heeft uitgegeeven, wanneer er eenige levendig in den Haag sijn geweest.77 Omtrent de kop van een hippopotamus hebbe commissie gegeeven, dog ben seer onseker of en wanneer ik er een sal krijgen, dewijl deselve exorbitant groot sijn wenste te meugen weeten of het mij gepermitteerd soude sijn het vlees en spek ten ruuwen van den Nek en verders te laaten afsnijden, t welk men mij segt dat de vervoering [het vervoer] gemakkelijk konde maaken? Indien het UwEGestr., gelijk ik denk, alleen om de Beenderen te doen is, soude sulk daar aan niet hinderen.

Soo wanneer mijne handelingen tot dus verre het genoegen der Heeren Meesteren hebben gemeriteerd, en deselve mij met het Gouvernement van deesen uithoek, volgens mijn sollicitatie, willen begunstigen,78 is het niet denkelijk dat ik met eijgen oogen UweGestr. fraaije verhandelingen van Naturalia sal meugen besigtigen; dog de saaken meugen uitvallen, soo als se willen, ben altijd bereid UWEGestr. ten dienste te staan waar in de gelegentheid het gelieft aan de hand te geeven, weshalven versoeke vrijelijk van mij te willen disponeeren.

Reeds met bijzonder genoegen UEGestr. Letteren soo over de kinderziekte als veepest geleesen hebbende, wat het mij seer aangenaam door den autheur selve met een Exemplaar te werden beschonken, waar voor mijnen dank betuige.79

Waar meede mij, onder versekering mijner waere Hoogagting, onderschrijve als

Wel Edele Gestrenge, Hoog Geleerde Heer

UWEG. HG. Ond. Dienaar

J.A.v.Plettenberg

De Leidse universiteitsbibliotheek bewaart een concept van een dankbrief van Camper aan Van Plettenberg, kennelijk na ontvangst van nog een bezending van naturalia.

 

3a Petrus Camper aan J. A. baron Van Plettenberg, Klein Lankum80 febr. 177581

Aan den Hoog wel Geboren, zeer Gestrengen Heere

Den Jonkheere Joachim Baron van Plettenberg

Extraordinair Raad van Indie

Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop

Enz. enz. enz.

Hoogwel Geboren Heer!

Ik gebruijk de vreiheid groote weldaaden met eene geringe blijk van diepe verplichting te vergelden, en aan UhoogwelGeb. deze kleine verhandeling over den Rhinoceros met den dubbelden horen toe te weijen; als een gering bewijs van de diepe verplichting welke UHoogwelGeb. mij door het presenteeren den kop heeft gelieven op te leggen.82 Een geschenk van te meerder waarde, omdat men tot nog toe geene gelegenheid gehad heft het zaamenstel van dese kop van dit zeldzaam dier naar te spooren, en het bekkeneel [hersenpan] den Liefhebberen der Natuurkunde te vertoonen.

Het heeft nog daarenboven te grooter waarde omdat deeze gedrogten verre van de Kaap selve moeten gejaagd en gevangen worden, twelke niet dan met groote kosten geschieden kan, zonder de mogelijkheid van vervoering en verzending te rekenen, alle welke groote onkosten U Hoogwel Geb. wel heeft gelieven over het hoofd te zien om aan mijne nieuwsgierigheid en ijver om de Natuur te onderzoeken, de hand te bieden en betonen hoe hoog eene waarde UHWelGeb. stelt op de bevorderinge der Wetenschappen welke de Goddelijke macht en wijsheid van den Grooten Schepper der wereld tentoonstellen.83

UweHoogWelGeb. heeft nog daarenboven de goedheid gehad mij te zenden Den Grooten Kaapschen Miereneeter, of Aardvarken, aan welken de Graaf de Buffon twijffelt, als geener staat maakende op de beschreivinge van Kolbe, die nogthans dit dier vry naukeurig naar dien tijd beschreeven heeft.

Mijne verplichting aan UHoogwelGeb. grootmoedigheid is nog vermeerderd door het zenden van een Zonnenvisch, en een overheerlijke Medusa's hoofd, waarvan ik geene weergaa in de Rijkste natuurkabinetten van ons Land gezien hebbe.84

Eijndelijk doet UHoogwelGeb. nog het uijtmuntend geschenk van den kop eens Zeekoe of Hippopotamus, welkers waarde niet minder is dan die van den Rhinoceros, en waarvan de Onkosten merkelijk hooger geloopen moeten hebben, als ik in aanmerkinge neeme de groote afstand op welken dit dier gevangen is.

Mijn voorneemen is om deezen kop op dezelfde wijze uijt te geeven als ik thans dien van den Rhinoceros doe, ten eijnde de nakomelingschap mede te doen deelen in deeze kostbaare geschenken, en haar te doen zien hoe groot een belang UHWGeb. stelt in het nut der wetenschappen.

Dog nog meerder zal men UHWGeb. edelen aart en beminnelijken imborst bewonderen wanneer ik hier bijvoege, dat een zeer geringe dienst door mij aan UHWGeb. in zijne jeugd gedaan, alle deeze groote en kostbaare geschenken doet voortvloejen uijt een allergevoeligsten dankbaarste hart! Het is die verhevene en zeldzaame deugd, welke mijne Leezers in UHWGeb. met mij bewonderen zullen, terwijl alle Natien de geheele wereld door den UHWGeb. groote edelmoedigheid en menschlievendheid en onze hooge overigheid UHoogWelGeb. wijs beleid, en voorzigtigheid in het toevertrouwd bewind ter hoogten roemt, en door meerder ampten tracht te vergelden.85

Ontfang HoogWelGeb. Heer! dit gering geschenk als een openbaaren blijk van de hooge achting welke ik hebbe voor UHoogWelGeb. voortreffelijke hoedanigheden, en als een teken van de groote waarde welke ik stelle op UHWelGeb. goedheid mijwaarts; Vergun mij dat ik d'eer hebbe. Mij te noemen

HoogWel Geb. Heer UHWGeb. zeer gehoorzamen,

zeer onderdanigen en diepverplichten Dienaar

P. Camper.

Kl. Lankum den...feb.1775

Dit concept is later stilistisch gecorrigeerd en in het net geschreven, en dan gedateerd op 8 april 1781.86 Daarbij zijn ook enkele interessante passages (aan het eind van de tweede, derde en zevende alinea) niet overgenomen en twee nieuwe (over de vondsten in de Siberie en Duitsland en de pinguins) toegevoegd. Elementen van deze tekst zijn te vinden in de 'Opdragt' aan Van Plettenberg in de Natuurkundige verhandeling over de Rhinoceros (1782) 123-126.

 

3b Petrus Camper aan J.A. baron Van Plettenberg, Kl. Lankum 8 april 178187

Aan den Hoog wel Geboren, zeer Gestrengen Heere

Den Jonkheere Joachim Baron van Plettenberg

Buijtengewoonen Raad van Indien

Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop

Enz. enz. enz.

Hoogwel Geboren Heer!

Om groote weldaaden met een openbaaren blijk van diepe verplichting en wezenlijke dankbaarheid te vergelden, gebruyke ik de vreiheid UHoogWelGeb. deeze kleine verhandeling over den Rhinoceros met den dubbelden horen toe te weijen: Deeze geringe plichtpleging zal aan de Naakoomelingschap het geschenk vereeuwigen, twelke UHoogwelGeb. mij van deezen zonderlingen kop heeft gelieven te doen.

Dit uijtneemend geschenk is te hooger te schatten, omdat men tot nogtoe in gantsch Europa geene gelegenheid gehad heeft het zaamenstel van dit zeldzaam dier naa te spooren en het bekkeneel den Liefhebberen der Natuurkunde te vertoonen om het te konnen vergelijken met de menigvuldige versteende, en bevroozene koppen van zulke Rhinocerossen die men op veele plaatsen in Duytschland, en in Siberien vindt.88 Daarenboven heeft dit fraaje stuk te groote waarde, omdat deeze gedrochten verre van de Kaap zelve moeten gejaagd, en gevangen worden, twelke niet dan met groote kosten geschieden kan zonder in aanmerking te neemen de moejelijkheid van vervoering en verzending; moejelijkheden, die UhoogWGeb. de grootmoedigheid gehad heeft over het hoofd te zien, om aan mijne nieuwsgierigheid, en IJver om de Natuur te onderzoeken eene gunstige hand te bieden.

U HoogwelGeb. heeft nog daarenboven de goedheid gehad mij ten geschenk te zenden den Grooten Kaapschen Miereneeter, of Aardvarken, als nog genoegzaam geheel onbekend en zeer gebrekkig beschreeven. Mijne verplichting wierdt nog vermeerderd door de bezending van een Zonnenvisch, en een overheerlijk Medusa 's hoofd, waarvan ik als nog geene weergade in de rijkste natuurkabinetten van Ons Land, nog van andere gezien hebbe. Ik zweige de verscheidene Penguinen, welke UHWGeb. de goedheid had er bij te voegen, en inzonderheid den schoonen kop van de Zeekoe, of Hippopotamus, welkers waarde niet minder is dan die van den Rhinoceros, en waarvan de onkosten merkelijk hooger geloopen moeten hebben, als ik in aanmerkinge neeme den verren afstand, op welken dit schrikdier gevangen is.

Mijn voorneemen is om deezen kop op dezelfde wijze uijt te geven als ik thans dien van den dubbeld gehorenden Rhinoceros doe, ten eijnde alle Natuuronderzoekers mede te doen deelen in deeze kostbaare geschenken, en hun te doen gewaarworden, hoe groot een belang UHWGeb. stelt in het nut der wetenschappen.

Doch, nog meerder zal men UHWGeb. edelen aart en achtenswaardigen imborst roemen, wanneer ik hier bijvoege dat een zeer geringe dienst door mij aan UHWGeb. in zijne jeugd gedaan, alle deeze Groote en Onwaardeerbaare Geschenken doet voortvloejen uijt een allergevoeligst, en allererkennelijkst hart! Het is die verhevene en zeldzaame deugd, welke mijne Leezers in UHWGeb. met mij bewonderen zullen, terwijl alle Natien de geheele wereld door den lof van UHWGeb. groote edelmoedigheid en menschlievendheid verbreiden!

Ontfang dan HoogWelGeb. Heer! deezen arbeid als het wettig gevolg van UHWGeb.

goedheden, en als een openbaare blijk van mijne vlijtige poogingen om aan UHWGeb.

voortreffelijke oogmerken te voldoen, en van de waarde die ik er opgesteld hebbe!

Vergun mij, dat ik alles de eere hebbe mij te noemen

HoogwelGeboren Heer, Zeer Gestrenge Heer!

UHoogwelGeb. Gestr. Zeer Onderdaanigen en verplichten Dienaar

Petrus Camper

Klein Lankum

Den 8 April 1781

In 1772 stuurde Van Plettenberg aan Camper de kop etc. van een boschvark, maar kennelijk bleef Camper vragen om een dergelijk dier. Of was die van de Gouverneur niet goed terecht gekomen? Le Sueur stuurde Camper in 1775 een levend exemplaar, en beloofde nog meer bijzondere dieren. Als gevolg van zijn brief van 7 juli 1773 was Le Sueur door Camper actief betrokken in diens zoektocht naar naturalia, zoals de volgende brief aantoont.

 

4. Hendrik le Sueur aan Petrus Camper, 30 mei 177589

WelEdele HoogGeleerden Heer!

In een uwer brieven waar meede UwE. mij hebt gelieven te vereeren, gaf UwE. te kennen dat het UwE. aangenaam zoude zijn indien UE. een wilde varkenskop met lappen onder de oogen toegezonden wiert.90 Zedert die tijd heb ik veel moeijte gedaan om zodanige kop te bekomen, dog mijne pogingen waren vrugteloos; nu heb ik een jonge levendige Boschvarke dierekt van buiten komende (zijnde een beer) gekogt, die ik de Eer heb UE. toe te zenden, denkende dat het UwE. aangenaamer zal zijn zoodanig beest levendig te zien, de lappen koomen nu wegens de jonkheit maar even voor den dag, gelijk ook de slagtanden: dat beest vertoont zig het vraaijst wanneer ouder geworden is.

Tot de Kop van een grooten Miereneeter heb ik commissie gegeven, denkelijk zal ik de Eer kunnen hebben UwE. aanstaande jaar in de maand Januarij een toe te zenden. Zoo UwE. ook een in het geheel gelieft te hebben, verzoeke dan maar te melden of de ingewanden daar in moeten blijven.

Zoo UwE.nog geen Pinguins gekregen hebt, verzoeke dan te weeten of ik die ook in pekel met of zonder ingewanden zenden moet.

Het spijt mij zeer dat het Septum Cartilagineum etc. [neustussenschot] in de kop van de Hottentotin geschonden is, ik denk met UwE. dat de Lues Venera [syphilis, geslachtsziekte] deeze destructie gemaakt heeft;91 ik heb haar hooren spreeken en zeer door de neus, toen kwam zij mij reeds suspect voor, dog de Hottentoten hebben altoos eene zeer ingedrukte neus, de eene meer dan de andere. Deeze vrouw hat reeds groote kinderen, en scheen mij toe omtrent 40 jaaren geweest te zijn. Buffon heeft mis aangaande de ouderdom der Hottentoten, want men vint ze onder hun die zeer oud zijn, ja zelfs die van ouderdom niet meer gaan kunnen.

Ik heb geinformeert of de Hottentoten een hunner ballen bij het huwlijk laaten weg neemen, dog alle spreeken het tegen.92 De kleur van alle Hottentoten is zoo swart, zoodra een kind gebooren is, wort het met vet en koemist besmeert en zoo in de zon gelegt om te laaten intrekken, opdat het dus minder gevoelig aan het weer zoude zijn, het smeeren met vet continueeren sij dagelijks zelfs te doen.93 Aangaande de genitalia der vrouwen zal ik bij nader onderzoek de Eer hebben UwE. te melden.94

De Leuwenkop met een Pakje onder bestelling van Capt. Coen zal hoop ik reeds wel aan UwE. bezorgtzijn.95

U vriendelijke mediatie en recommandatie waarom ik in een brief voor deeze verzogt heb aan onsen Edele Heer Gouverneur te doen ten mijne faveure, verzoeke nogmaals mij niet te wijgeren, want ik vrees dat anders een andere met 't Opperchirurgijns Ampts zal begunstigt te worden, dog zoo UwE. voor mij bij den Edele Heer van Plettenbergh gelieft te intercederen, vertrouwe ik dat ligtelijk sijn Ed. Gestr. zal te disponeeren sijn om mij met dat lucrative Ampt te begunstigen.96

Voor eenige maanden hebbe wij hier een Medicinae Doctor Brand genaamt gekreegen, die zegt een discipel van UwE.Hooggel. te zijn, zig uitgevende voor een Vroedmeester als hebbende die kunst al dikmaal in Friesland in zwaare gevallen geoeffent. Wat er van is weet ik niet, dewijl ik nog geen occasie gehat heb hem te spreeken; Hij is als ondermeester hier in het Hospitaal bescheiden.97

Ruim 3 jaaren geleden is hier den Chirurgijn Harst uit Groningen geweest en na Patria gerepatrieert, met voornemen om wederom na India te keeren, denzelve heeft mij belooft bij zijn retour, U Dictata over de verbanden98 aan mij te zullen mede brengen, dog dewijl ik hem nog niet heb zien opdaagen, vrees ik dat hij zal gestorven zijn, ik verlange te weeten wat van hem geworden is.99

Om UwE. attentie niet meerder lastig te zijn, zal ik deeze eindigen met UwE. te communiceren dat ik nevens Mijn vrouw, zoon en dogter eene redelijke gezontheit jouisseren.100Tevens neem ik de vrijheid mij in UwE. gunst en protectie te recommanderen, onder oprechte verzekering dat met waare hoogAchting en eerbied ben

WelEdele HoogGeleerden Heer!

UwEds. onderdanigste en zeer gehoorzamen Dienaar

H. Lesueur

Den 30 Meij 1775

Caab de Goede Hoop

PS. Verzoeke mij een uwe Correspondenten te Amsteldam of in een andere zeehaven van ons Nederland alwaar de Oostindische scheepen aankomen aan te wijsen, en de straat van hunne woning te melden, opdat ik dan tot securiteit de goederen en brieven van tt. aan die kan adresseren, wijl het anders zeer beswaarlijk is ieds met de scheepelingen mede te krijgen, omdat UwE. zoo ver van onze zeehavens woont.

Dat onderzoekers in de achttiende eeuw koppen van boschvarkens, leeuwen, rhino's en zeekoeien ontleedden en op sterk water of anderszins bewaarden, is bekend. Ook mensenhoofden trouwens. Camper bezat een grote collectie schedels, die ondermeer beschreven werden in zijn bekende craniologische tekenwerk. Gordon noteerde in zijn dagboek onder 20 november 1777 dat hij in een vernielde Hottentottenkraal bij de Plettenbergsrivier verscheidene schedels vond en eentje ervan meenam om die naar Professor Camper te sturen.101 Die schedel staat echter niet in de catalogus van Campers verzameling, is dus niet aangekomen of anderszins in het ongerede geraakt. Camper vermeldde de door Gordon gezonden schedel ook nergens. Wel een andere. In zijn verhandeling Over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van onderscheiden landaart en ouderdom somde hij zijn collectie schedels op: "een jongen Angolees, een Neger, een bejaarde, den kop van eene Hottentottin, van een Madagascarschen jongeling, van een Mogoller, van een Chinees, van een man van Celebes, en eindelijk van een Calmuk".102 Nadere informatie verschafte Camper over die Hottentottin niet. Voor het vergelijken (en tekenen) van de diverse rassen nam hij het hoofd van de Angelose Neger als representant "voor gansch Afrika, en voor de Hottentotten, die inderdaad niet verschillen van de Negers, voor de Kaffers van gelijken, en voor de inwooners van Madagascar".103 Ook zijn derde en laatste vermelding van de Hottentottin in dat geschrift was niet-specifiek: "De Laplander, de Tarter, de Hottentot, de Brasiliaan, te groote hoofden hebbende in evenredigheid met hunne geheele hoogte, konnen ons niet bevallen, en niet schoon geheeten worden. Even zoo weinig als de Dorische Kolommen in het begin, als de Bouworder opkwam, schoon konnen genoemd worden".104

De brief van Le Sueur geeft "den kop van eene Hottentottin" opeens meer gestalte.105 Begin 1774 heeft Le Sueur namelijk weer een kistje naturalia aan Prof. Camper meegegeven,106 want tot de verzameling Craniologische tekeningen van Camper behoort een tekening, die Camper op 31 juli 1774 dateerde en signeerde: Hottentotae Vetulae Effigies. Ducta ad caput ad me missum, sed plus minus corruptum, ex Promontorio Bonae Spei, ab Expertissimo M.D. Le Sueur: de afbeelding van een oude Hottentottin, getekend aan de hand van een meer of minder beschadigd hoofd, mij gezonden door de ervaren medisch doctor Le Sueur uit de Kaap de Goede Hoop.107Vetulae Hottentotae, schedel van een oude Hottentottin, onder die benaming is zij ook beschreven in de catalogus van de Collectie Anatomie van de Groninger Universiteit uit 1831 en de catalogus van de tentoonstelling Petrus Camper 1939.108

Le Sueur bevestigde in zijn brief de bevindingen en vermoedens die Camper al ontledend van het hoofd had vastgelegd in een notitie, geschreven aan de rechterbovenhoek van het tekenblad; links een klein schetsmatige tekeningetje van haar verhemelte. "Ik vermoed dat zij leed aan een venerische ziekte, noteerde Camper, want in het weke verhemelte zaten twee gaten en een diep litteken van nog een (zie mijn afzonderlijke tekeningetje). Ook de rand, hoewel die hier redelijk natuurlijk lijkt, was ongelijkmatig. Bovendien moet worden opgemerkt dat het kraakbenen neustussenschot bijna geheel was verteerd dan wel zeer met een groot gat doorboord; vandaar wellicht dat de neus bovenmatig is ingevallen. Toevallig heb ik bij woeste/onbeschaafde Europeanen soms aangetroffen dat dit schot doorboord was, maar zelden zo erg als bij dit hoofd. De omtrek van het gezicht is daarom zo afwijkend dat we op alleen dit figuur geen betrouwbare voorstelling van het standaard Hottentots gezicht kunnen maken".109

Wie was die Hottentottin en hoe kwam Le Sueur aan haar hoofd? Geen ter dood veroordeelde, zoals men misschien zou denken; de archieven geven trouwens ook geen gegevens over een executie van een Hottentotse vrouw in de betrokken periode.110 Maar wel een vrouw die Le Sueur gekend had. Dat leert een tweede bladzijde met kanttekeningen die behoort bij Campers tekenblad "Hottentota Effigies 1774". Camper schreef daar:111

"De zeergeleerde Le Sueur schreef mij eind januari 1774 dat hij, terwijl hij naar de warme baden niet ver van Kaapstad (toevallig juist in het gebied van de Gonnema Hottentotten, dicht bij de zogeheten Vishoek)112 onderzoek deed, het hoofd van deze oude vrouw, na haar dood had afgesneden en meegenomen. Verder niets.

Op grond van de bijgevoegde tekening van de omtrek kan een oordeel gevormd worden, ook over de gereinigde schedel; de kleur van het voorwerp was zeer zwart, zoals op grond van de door mij bewaarde oren duidelijk is. Ook de haren zijn net als van de overige Afrikanen sterk gekruld, en glanzend zwart; en werkelijk nergens toonde zich een witte haar, hoewel D. Le Sueur haar een oude vrouw noemde.

De geschiedenis ervan kreeg hij echter niet goed te weten, slechts dat ze, op de dag voor zijn komst, gestorven en begraven was, wat de gelegenheid bood om sectie te verrichten en zelfs het hoofd ervan af te snijden.

De bekende De Buffon, die uit alle verslagen een geschiedenis van de Hottentotten heeft samengesteld, maakt de aantekening [De Buffon, Histoire Naturelle] p.473 Tom. 3 dat ze niet echt zwart zijn, maar afkomstig van de Aethiopiërs, richting een blanke kleur gaan, op dezelfde manier als waarop de Mauri [Moren, vergelijk Mauretaniërs] van uit een blanke stam richting een zwarte kleur beginnen te gaan.113

Vervolgens, p.475 [merkte Buffon op] dat de Hottentotten een platte en brede neus hebben, maar dat ze zo niet zijn geboren maar hun moeders hebben meteen na hun geboorte hun neus indrukken omdat ze een vooruitstekende neus een misvorming beschouwen.

Dat tenslotte de lip bij hem zeer groot is, vooral de bovenlip, de tanden wit, de wenkbrauwen dik op elkaar, het hoofd groot, het lichaam klein, de ledematen klein, en dat ze zelden ouder dan veertig jaar werden.

Uit dit hoofd [ging Camper verder,]blijkt [inderdaad] dat ze glanzend zwart zijn; over de neus kon ik niets vaststellen, omdat die waarschijnlijk tengevolge van een geslachtsziekte verandering had ondergaan, want hoewel dit hoofd, dat met veel zout geconserveerd was, met zoet water week was gemaakt, zag ik toch een enorme neus, en kleine, maar wijd openstaande neusgaten, zoals bij de Aziaten. De lippen schenen dik te zijn geweest, vooral de bovenlip. Er was geen wenkbrauw aanwezig, hetzij dat die door verrotting voor de onderzoeker was verloren gegaan, hetzij door ouderdom.

Heel wat tanden zijn uitgevallen, vele door tandrot aangetast en uitgehold; van kiespijn zijn ze dus net als andere naties onderhevig, hoewel het waar kan zijn dat een aantal is uitgevallen tengevolge van haar broodwinning;114 want zij schijnt zowel aan een venerische ziekte geleden te hebben als ook behandeling gekregen te hebben. Ook hadden bijna alle tanden [kalk]korsten of bezet met sporen.

Dit hoofd was noch bijzonder groot noch zozeer gedrongen als bij de Aziaten, maar de jukbeenderen waren breder dan bij de Aethiopiër".

Vier jaar later voegde Camper nog deze notitie toe (zijn handschrift is slordiger geworden):

"Ibidem. M.D.Thunberg, die gedurende drie jaar op Kaap de Goede Hoop verbleef, heeft, nadat hij op 17 oktober 1778 naar Amsterdam was teruggekeerd, zeker de afbeelding gezien en mij gezegd dat alle Hottentotten kroeshaar hebben, in kleine nestjes, als borrelend water, en allemaal dat gezicht, of een erop gelijkend, hadden".115

Een mooi voorbeeld van achttiende-eeuwse wetenschapsbeoefening, en hoe Afrika stap voor stap ontdekt werd. Le Sueur heeft de jaren erna kennelijk nog regelmatig naturalia aan Camper gestuurd. Op 19 mei 1780 bijvoorbeeld verleende de Politieke Raad "den Weesmeester Hendrik Le Sueur ... een Casje met Natuurlijke Zeldzaamheeden aan de Heer Petrus Camper Professor tot Amsterdam mogen laaten afgaan".116 Ook de correspondentie met Camper ging door, al kennen we alleen nog deze:

 

5. Hendrik Le Sueur aan Petrus Camper, 21 december 1783117

Den Edele Hooggeleerde Heer P.Camper te Klijn Lankum

Wel Edele HoogGeleerden Heer!

Bijzonder aangenaam is het mij, dat ik tans het genoegen heb UwE. te kunnen toezenden de lang verwagte kop van een Miereneeter; het was juist vier daagen bevoorns, dat ik die kop magtig geworden was, toen den Ed. Gestr. Heer van Plettenberg mij zijde, dat UwE. zulks van Zijn Ed. verzogt hat, dog niet aan uwe begeerte konde voldoen: gemelde Heer zegt dat het hem onmogelijk is, UE. de kop van giraffe te kunnen bezorgen, dog zoo er eenigzints occasie toe is, zal ik tragten die aan UwE. te bezorgen.

De kop is in Pekel gelegt, en konde die niet anders van buiten herwaards bekoomen, ik hoop dat dezelve wel zal overkoomen. De boeken etc. reeds in het jaar 1776 aan mij belooft, hoop ik dat UwE. de goedheid zult gelieven te hebben mij toe te zenden.

De tijd laat mij niet toe breedvoerig te zijn, ik zal mij dierhalven maar alleen bepaalen met te zeggen, dat 't hier bijna zoo gaat, zoo als men verneemt dat het in ons vaderland toegaat: de huishouding gaat hier ook niet zoo het behoort,118 daarom verlangt men zeer na een spoedige vreede (die men helaas! zegt, zeer schandelijk en nadeelig aan het voormaals zeer gezeegent Vaderland te zullen zijn)119 opdat alles zoo het mogelijk is, wederom in een goede order koome.

Het is hier alles zeer duur, tot een staaltje dient dat men hier dikwils voor de lb. Boter 4 sch[ellingen],voor 1 hoen 8 schell.,voor 1 kalkoen tot 3.4. a 5 Rixds te betaalen moet.

Ik kan ook niet afzijn UwE. te communiceeren dat ik met het begin van dit jaar bevordert ben tot Burger-Raad en tevens Lid van den Raad van Justitie van deeze plaats.120

Eer ik sluit neem ik de vrijheid UwE. zeer instantelijk [met nadruk] te verzoeken, wanneer mij gelieve te vereeren met UwEds. altoos gehonoreerde letteren, mij dan ook een schets te geeven van den tegenwoordigen staat en toestant van ons land, en de omstandigheeden die nieuwlings gebeurt zijn, wijl men hier wegens den verre afstant zeer in het onzeekere leeft.

Deeze eindigende heb ik nogmaals de Eer mij in UwEs. vriendschap en protectie te recommandeeren, terwijl ik UwE. verzeekere dat met waare hoogagting blijve, en dus mij noeme WEl Ed. HoogGeleerden Heer

UwEDW. en onderdaanige Dienaar

H. Le Sueur

Cabo de goede Hoop

Den 21 Decemb. 1783

P.S. Ik kan niet afzijn UwE. met deeze te communiceeren dat mijn Familie vermeerdert is door een Zoon, op den 7 Octob. Jongst.121 De Moeder en kind zijn tans ook nog zeer gezond.

Verdere correspondentie is onbekend. Van Plettenberg repatrieerde in april 1785 en vestigde zich in Leeuwarden, vanwaar persoonlijk contact met Camper mogelijk was. Camper reisde die jaren veel en overleed op 7 april 1789, Hendrik le Sueur een jaar later.122

 

 

 

Emeritus hoogleraar, Geschiedenis van het Nederlands protestantisme, Vrije Universiteit, Amsterdam
G.J. Schutte is emeritus hoogleraar geschiedenis van het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Professor Extraordinarius aan het Departement Geschiedenis, Universiteit van Suid-Afrika. Hij studeerde en promoveerde aan de Universiteit van Utrecht en doceerde tot 2005 moderne en contemporaine geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Zijn specialismen zijn de geschiedenis van de Verenigde Oostindische Compagnie, van het calvinisme en van de Nederlands - Zuid-Afrikaanse betrekkingen. De Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns verleende hem in 2006 de Stalsprys vir Geskiedenis. Zijn meest recente publicaties zijn Seer teder beminde Heer Vader en Vrouw Moeder! Brieven van de Groninger familie Fockens in de Oost, 1748-1783 (2014), Op de zolders van de Keizersgracht. Nederlands - Zuid-Afrikaanse geschiedenissen (2014); hij verleende medewerking aan de uitgave van de Bronnen betreffende Kerk en School in de goevernementen Ambon, Ternate en Banda ten tijde van de VOC, 1605-1791 (2015, 6 banden).
G.J. Schutte is Professor Emeritus of the history of Dutch Protestantism at the Vrije Universiteit Amsterdam, and Professor Extraordinarius, Department of History, Unisa. He obtained his PhD at Utrecht University and up to 2005 taught modern and contemporary history at the VUA. The history of the VOC, of Calvinism and of the Dutch - South-African relations are areas of his special interest. In 2006 he was awarded the Stals Prize for History by the South African Academy for Science and Arts. His latest books are Seer teder beminde Heer Vader en Vrouw Moeder! Brieven van de Groninger familie Fockens in de Oost, 1748-1783 (2014), Op de zolders van de Keizersgracht. Nederlands -Zuid-Afrikaanse geschiedenissen (2014) and co-editor of Bronnen betreffende Kerk en School in de goevernementen Ambon, Ternate en Banda ten tijde van de VOC, 1605-1791 (2015, 6 vols).
1 Hedendaagsche historié of tegenwoordige staat van Afrika (Amsterdam: Isaak Tirion 1763); Nieuwste en beknopte beschryving van de Kaap der Goede Hope; benevens een dag-verhaal van eenen land-togt, naar het binnenste van Afrika, door het land der kleine en groote Namaquas. (Amsterdam: J.H. Schneider 1778).
2 Zie bijvoorbeeld Gouverneur J.A. van Plettenberg aan Hendrik Swellengrebel 7.3.1780: 'de landmeeter Leijste is werkelijk bezig met de Kaart, die voornemens mijne Heeren Meesteren aan te bieden, in verwagting dat door dat Canaal publijck sal gemaakt werden'' (G.J. Schutte ed., Briefwisseling van Hendrik Swellengrebel oor Kaapse sake 1778-1792 (Kaapstad 1982) 109.; vergelijk C. Koeman ed., Tabulae geographicae Coloniae Bonae Spei (Amsterdam 1952) Plaat VI.
3 C.P. Thunberg, Travels at the Cape of Good Hope 1772-1777 (Cape Town: Van Riebeeck Society, 2 vols, 1975-77); A. Sparrman, A Voyage to the Cape of Good Hope ... to the Country of the Hottentots and the Caffres ... 1772-1776 (Cape Town: Van Riebeeck Society, 2 vols, 1975-77); F.R. Bradlow ed., Francis Masson's account of three journeys at Cape of Good Hope 1772-1775 (Cape Town: Tablecloth Press 1994); G.J. Schutte, Hendrik Swellengrebel in Afrika, 1776-1777 (in bewerking); VS. Forbes and J. Rourke eds., Paterson's Cape Travels, 1777-1779 (Johannesburg 1980); Peter E. Raper and Maurice Boucher eds., Robert Jacob Gordon, Cape Travels 1777 to 1786 (Houghton: The Brenthurst Press, 1988. 2 vols); Ian Glenn ed., François Levaillant, Travels into the Interior of Africa via the Cape of Good Hope. Vol. I (Cape Town: Van Riebeeck Society 2007).
4 Siegfried Huigen, 'Huishoudingen van 'Caffers'en 'Hottentotten': voorstellingen van inwoners van zuidelijk Afrika in de Gordon Atlas', in Siegfried Huigen, Verkenningen van Zuid-Afrika. Achttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap (Zutphen: Walburg Pers 2007) 87-112; Siegfried Huigen, 'Erroneous and Complete False assertions on the Hottentots': Peter Kolbe's Reassessment of the Early Modern Discourse on the Hottentots', in Siegfried Huigen and Jean Kommers eds., Interpretations of colonial representations ( NICCOS 44; Saarbrücken 2004: Verlag für Entwicklungspolitik 2004) 7-33; David Johnson, 'French Representations of the Cape "Hottentots": Jean Tavernier, Jean Jacques Rousseau and François Levaillant', in: David Johnson, Imagining the Cape Colony. History, Literature and the South African Nation (Claremont 2012) 35-63.
5 François Levaillant, Histoire Naturelle des Oiseaux d'Afrique (Paris 1796-1808), vergelijk L.C. Rookmaaker, The Zoological Exploration of Southern Africa 1650-1790 (Rotterdam 1989)177-271.
6 Expeditie van Hendrik Hop en C.F. Brink 1761-1762, journaal gepubliceerd in Nieuwste beschryving.
7 M.C. de Meijer, Race and Aesthetics in the Anthropology ofPetrus Camper (1722-1789) (Amsterdam 1999).
8 L.C. Rookmaaker, The Zoological Exploration of Southern Africa 1650-1790 (Rotterdam 1989).
9 Abt de la Caille, 'Metereologische of Weerkundige waarneemingen', in Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij voor Wetenschappen 2 (1755) 93-116.
10 J.N.S. Allamand in G.L. Leclerc De Buffon, Histoire Naturelle, générale et particuliere, nouvelle edition. Vol. 12 (Amsterdam 1769), 13 (1770), 15 (1771), Supplément 4 (1778), Supplément 5 (1781). Overzicht van Gordons bijdragen aan Allamand: L.C. Rookmaaker, 'De bijdrage van Robert Jacob Gordon (1743-1795) tot de kennis van de Kaapse fauna', Documentatieblad werkgroep 18e eeuw 46 (1980) 10-17 en Rookmaker, Zoological De Exploration, 60-129.
11 De Nederlandse edities werden verzameld in A. Vosmaer, Regnum Animale (Amsterdam 1804). Zie ook Rookmaaker, Zoological Explorations, 112-113. Een algemene kennismaking biedt B.C.Sliggers en A.C. Wertheim, Een vorstelijke dierentuin. De menagerie van Willem V (Haarlem 1994).
12 A. Vosmaer, Beschryving van de zeer zekldzaame langstaartuige, ruw-geschubde Slang-Hagedis mogelijk in Africa vallende? Gelyk mede van de zeldzaame Africaansche, gladgeschubde Worm-hagedis van de Kaap de Goede Hoop (Amsterdam 1774) ; A. Vosmaer, Beschryving van eene zeldzaame Afrikaansche nog niet beschreeven Kat-soort, genaamd de Bizaam-kat, op de Kaap de Goede Hoop vallende (Amsterdam 1771); A. Vosmaer, Natuurlyke Historie van het Africaansch Basterd-Mormeldier (Amsterdam 1767).
13 A. Vosmaer, Beschryving van de zo zeldzaame als zonderlinge Aap-soort, genaamd Orang-Outang, van het eiland Borneo (Amsterdam 1778) 13.
14 A. Vosmaer, Beschryving van eenen Afrikaanschen nog geheel onbekenden Roof-vogel, de Sagattarius genaamd, op de Kaap de Goede Hoop vallende (Amsterdam 1769).
15 A. Vosmaer, Beschryving van de nog genoegzaam onbekende en een der grootste soort van Harte-bokken, genaamt Coudou, van de Kaap de Goede Hoop (Amsterdam 1783) 7.
16 Vosmaer, Coudou, 10 nt.
17 A.Vosmaer, Beschryving van het nog genoegzaam onbekend Africaansch dier, aan de Kaap de Goede Hoop, bekend onder de verkeerde benaaming van Eland; doch by de Hottentotten aldaar genaamd Canna (Amsterdam 1783)
18 De Buffon, Histoire Naturelle, Suppl. V.
19 A. Vosmaer, Beschryving van een nieuw viervoetig dier, aan de Kaap de Goede Hoop geheeten: Boschbuffel, en by de Hottentotten aldaar genaamd Gnou (Amsterdam 1784); Vosmaer verwees naar Allamand, 'Gnou' in De Buffon, Histoire naturelle (Suppl. Tom. XV; Amsterdam 1781); Buffon, 'Gnou ou Niou' in Buffon, Histoire Naturelle (Suppl. Tom VI p.89, Paris 1782); A. Sparrman, 'Gnu', in Konigl. Schwedische Akademie der Wissenschaften 41 (Leizig 1783).
20 A. Vosmaer, Beschryving eener nieuwe soort van kleenen hartebok, by de Hollandsche volksplanting aan de Kaap de Goede Hoop bekend onder de benaaming van Pronkbok (Amsterdam 1784).
21 A. Vosmaer, Beschryving van een Genoegzaam onbekende Africaansch Diertje, van de Kaap de Goede Hoop; aldaar algemeen onder de benaaming van MOL bekend, en door my, in onderscheiding van andere, genaamd: De groenglanzige Mol (Amsterdam 1787).
22 (Amsterdam 1804).
23 (Amsterdam 1787).
24 Gordon, Cape Travels, 367-369.
25 Petrus Camper, 'Kort berigt wegens de ontleding van verscheidene Orang Outans ... 1777', Algemene vaderlandsche letter-oefeningen 1 (1779) 18- 36. De Meijer, Race and Aesthetics, 127-128; J.K. van der Korst, Het rusteloze bestaan van dokter Petrus Camper (Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008) 164-169.
26 Literatuur over Camper: De Meijer, Race and Aesthetics; Van der Korst, Petrus Camper; Klaas van Berkel, Mart van Lieburg, Bart Ramakers, Petrus Camper. The Groningen Meteor (Hilversum: Verloren 2015).
27 Camper, 'Kort berigt wegens de onteding van verscheidene Orang Outans'.
28 'Kort berigt van de ontleding eens jongen [Aziatische] elephant', Hedendaagsche vaderlandsche letter-oefeningen 3 (1774) 293-314.
29 'Dissertatio de cranio rhinocerotis africani, cornu gemino', Acta Academicae scientiarum 2 (1780) 193-209; Natuurkundige verhandelingen over den orang-outan, ...rhinoceros ...en het rendier (Amsterdam 1782).L.C. Rookmaaker, 'The Slow Recognition ofthe African Rhinoceros from Hondius to Camper', in Siegfried Huigen & Jean Kommers eds., Interpretations of Colonial Representations (Saarbrücken 2004) 35-54.
30 Om anachronisme te voorkomen gebruik ik de toenmalige benamingen.
31 Petrus Camper, Over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van onderscheiden landaart en ouderdom (Utrecht: B. Wild en J. Altheer 1791) bijlage; De Meijer, Race and Aesthetics, 108-109.
32 De Meijer, Race and Aesthetics, ch.3; Camper, 'Kort berigt wegens de ontleding van verscheidene Orang Outans'.
33 De Meijer, Race and Aesthetics, 53.Vergelijk echter Kort, Petrus Camper, 218-221 'Geloof en wetenschap', 'Camper en de verlichting', 125.
34 'Redevoering over den oorsprong en de kleur der zwarten', De Rhapsodist 2 (1772) 373-394; zie ook De Meijer, Race and Aesthetics, 68-81.
35 Camper, 'Redevoering over den oorsprong en de Kleur der Zwarten', 375.
36 Camper, 'Redevoering over den oorsprong en de Kleur der Zwarten', 393; Camper deelde dus de mening van de Franse bioloog Buffon, die omgeving en klimaat oorzaken van de huidskleur noemde.
37 Camper, 'Redevoering over den oorsprong en de Kleur der Zwarten', 394.
38 Zo noemde hij bijvoorbeeld de Bataviase stadsapothecaris J.P. Hoffmann (in 1766 in Groningen gepromoveerd; onderweg naar patria in 1780 overleden aan de Kaap: Resolutie Politieke Raad 18.4.1780) en Bataviase stadsdokter J. van der Steege in zijn 'Ontleding van een Orang Outang', Algemene Vaderlandsche Letteroefeningen 1779, deel 1, 2e stuk, 18, 26.
39 Dagboekaantekening 20 november 1777, in Robert Jacob Gordon, Cape Travels, 1777 to 1786 (Johannesburg 1988) 92; vergelijk hieronder nt 97.
40 R.W.P. Visser 'Voorlopige inventaris van Camper's correspondentie', in Documentatie De achttiende eeuw 17 ( september 1972) 7-24.
41 S.P. Engelbrecht, Die Kaapse predikante van die sewentiende en agtiende eeu (Pretoria 1952) 54-55; Suid-Afrikaanse Biografiese Woordeboek IV (Durban 1981), 324.
42 Album Studiosorum Academiae Groninganae, 20.9.1762.
43 Resolutie Politieke Raad 29.4.1785.
44 Resolutie Politieke Raad 26.8.1785. De assistenten heetten Carel Lodewijk Spindelin en Christiaan Zweintholt.
45 Resolutie Politieke Raad 7.8.1787, rescriptie van Gordon op vraag in de Missive van Heren XVII van 28.12.1786.
46 Resolutie Politieke Raad 10.5.1787.
47 Resolutie Politieke Raad 18 september 1787.
48 Resolutie Politieke Raad 27 november 1789.
49 R.S. Viljoen, ''Disease and Society: VOC Cape Town, its people and the smallpox epidemics of 1713, 1755 and 1767', Kleio 27 (1995) 22-45. Een plakkaat van 5/7 mei 1767 gebruikt de termen kinderziekte en kinderpokken als synoniemen (Kaapse Plakkaatboek III).
50 Resoluties Politieke Raad 19.2.1788, 5 en 18.3.1788, 20.4.1788. Onbekend is of Le Sueur bekend was met P. Camper, Aanmerkingen over de inentinge der kinderziekte
51 O.J. Vaillant aan J.C. van der Hoop, Caap 28 Juli 1789, in S. Dörr, De kundige kapitein. Brieven en bescheiden betrekking hebbende op Jan Olphert Vaillant, kapitein-ter-zee (1751-1800) (Zutphen 1988) 182.
52 C.P. Thunberg, Travels at the Cape of Good Hope 1772-1775 (V.S. Forbes ed.;Cape Town: Van Riebeeck Society 1986) 39-40.
53 Thunberg, Travels, 37-39.
De eerste brief beschrijft een casus, die de nog weinig ervaren jonge dokter Le Sueur behandelde aan de hand van de instructies die Camper op de praktijk colleges had geleerd: nauwkeurig waarnemen, kennis van het lichaam en ziekten en goed behandelen. En met succes.
54 Voor de uitgave en annotatie van deze teksten ben ik zeer veel dank verschuldigd aan Prof.dr. Otto Bleker, em. hoogleraar gynaecologie UvA, de classicus P.Dorland, dr. Klaas van der Hoek, conservator Bijzondere Collecties UvA, J. Le Grand, conservator Groninger Universiteitsmuseum en Jaco van der Merwe, Wes-Kaapse Provinsiale Argief, Kaapstad.
55 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere collecties X.82a. De brieven van Hendrik Le Sueur aan Petrus Camper (hier brieven nrs 1, 4 en 5) zijn eerder uitgegeven, met geringe en gedeeltelijk onjuiste transcriptie en annotatie, in T.W. van Heijningen ed., Wouter van Doeveren and Petrus Camper in Paris. The Travel Diaries and Related Correspondance (The Hague 2014) 269-271, 282-284 en 316-317.
56 Jaarlijks stuurde de VOC in die jaren een schip naar de Kaap, om een lading tarwe en andere Kaapse producten (wijn) te halen. De Bartha Petronella (880 ton) vertrok 18.7.1773 en arriveerde 8.10.1773 te Texel.
57 Le Sueur was 3 juni 1770 getrouwd met Dorothea Elisabeth Scheller; hun oudste twee (van tenslotte 9) kinderen waren Frans Sebastiaan Valentijn (ged.27.10.1771) en Jacobus Johannes (ged.16.5.1773; overleden voor 30.5.1775, vergelijk nt 99).
58 Camper was in 1756 getrouwd met Johanna Bourboom; zij zou in 1776 overlijden aan borstkanker. Er waren drie zoons.
59 De Jonge Thomas verongelukte op 31 mei 1773; bekend bleef het optreden van Wolraad Woltemade die bemanningsleden redde en daarbij zelf verdronk. De VOC doopte nog datzelfde jaar een nieuw schip als De Held Woltemade. Volgens de Resolutie van de Kaapse Politieke Raad van 2.6.1773 overleefden in totaal 67 schepelingen de ramp; de enige geredde officier was de onderstuurman Jan Jacobsz van Norden.
60 We mogen aannemen, dat Le Sueur Campers Demonstrantionum anatomico-pathologicarum ( Amsterdam 1760-1762, 2 vol.) kende.
61 Johannes Henricus Blankenberg, geboren aan de Kaap, was onderkoopman, lid van de Raad van Justitie en secretaris van de Weeskamer. Hij woonde in Kaapstad, Blok E., maar bezat ook Rijgersdaal aan de Liesbeekrivier (boedelbeschrijving MOOC8/14.59 van 30.1.1773). Hij was getrouwd met Anna Margaretha van der Heyden, die hem slechts een halfjaar overleefde; de beschrijving van haar boedel (MOOC8/14.80 van 10.6.1773) werd door Le Sueur getekend namens de Weeskamer.
62 Blankenberg droeg dus een lange huisjas (kabaai of japon) van calminke, een kostbare wollen stof met aan een kant een satijnachtige glans, gevoerd met grijn oftewel fluweel.
63 François van Nierop uit Rotterdam, derde meester bij de VOC in 1743-45, weer in dienst 21.4.1750 als oppermeester, uit dienst op de Kaap 31.8.1754 als vrijburger.
64 Iemand die aan watervrees lijdt, die mensen bijvoorbeeld krijgen bij hondsdolheid, tetanus of hysterie (H. Pinkhof, Vertalend en verklarend woordenboek van uitheemse geneeskundetermen (5de druk bewerkt door G.J. Schoute; Haarlem 1963) 245. Mogelijk kende Le Sueur J.H. Ottens,'Waarnemingen van twee personen van een en denzelven hond gebeten, en beide aan de watervrees gestorven',in Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen 9 (1767) 277-312.
65 Ook wel dekenbloem (Gaillardia grandiflora), een lid van de familie van de Composita die evenals bijvoorbeeld de goudsbloem zuiverende eigenschappen bezit.
66 Behandeling op basis van de klassieke humorenleer van Hippocrates en Galenus, en bedoeld om het evenwicht der humoren te herstellen.
67 Een zweer moet open blijven om de pus af te voeren, opdat de wond vanuit de diepte uit te doen genezen.
68 Camper was lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem en publiceerde wel eens in de Verhandelingen van de Maatschappij; een bijdrage van Camper of Le Sueur over deze casus is er niet in verschenen. J.A. de Chalmot, Biographisch Woordenboek der Nederlanden (Amsterdam 1799) V, 318 vermeldt dat Camper in 1774 een gouden Erepenning van de Koninklijke Akademie der heelkunde te Parijs ontving voor over een prijsverhandeling 'Over het nadelig misbruyik der Plaasters en Zalven in uitwendige ongemakken, en over ene betere behandelingh der Zweerten'.
69 Daniel Armand Teschemaker, 21.1.1772 in dienst getreden bij de VOC als assistent en uitgevaren op de Veldhoen, dat via Batavia en China (Canton) op de terugreis van 21.3.1773 tot 9.4.1773 verbleef aan de Kaap.
70 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, X 114.
71 Camper gaf op 6 februari 1772 te Groningen een Redevoering over de Kop van een Rhinoceros met twee horens, opgedragen aan de schenker ervan, Gouverneur Van Plettenberg, gepubliceerd in zijn Natuurkundige Verhandelingen over den Orang Oetan, den Rhinoceros en het rendier (Amsterdam 1782) 123ev.
72 Hendrik Hars, uit Groningen, in dienst bij de VOC op 20.5.1770 als derde meester; hij repatrieerde op de Bartha Petronella die 27.1.-14.3.1772 aan de Kaap verbleef en 9.6.1772 aankwam in Nederland; daarna trad Hars uit dienst van de VOC.
73 Een wrattenzwijn. Is dit het exemplaar dat beschreven werd als 'a large cranium of it from the Cape, which also wants the foreteeth' en waarvan de beschrijving in 1790 gepubliceerd werd in de Acta van de Academie te St. Petersburg (Rookmaker, Zoological explorations, 290, cf. 288-291)? Overigens schoot Hendrik Swellengrebel een zwangere boschvarken in oktober 1776, haalde het foetus eruit en stuurde dat naar Nederland (G.J. Schutte, Hendrik Swellengrebel in Afrika, in bewerking).
74 Johannes van der Riet (geb. Bergen op Zoom 20.7.1722), Eerste Opperchirurgijn 1760-1777.
75 Het aardvark, ook wel miereneter (Orycteropus afer). Camper erkende ontvangst van de miereneter in de Opdragt aan Van Plettenberg in zijn Natuurkundige Verhandelingen, 125.
76 Pinguins waren relatief gemakkelijk te vangen. Onbekend waren ze in Nederland ook niet, Gouverneur Tulbagh had al pinguins naar Leiden gezonden, vgl.Dan Sleigh, Die Buiteposte. VOC-Buiteposte onder Kaapse bestuur 1652-1795 (Pretoria 2004), 43.
77 Vosmaer, Beschryving van eenen Afrikaanschen .... Sagittarius.
78 Van Plettenberg was weliswaar waarnemend Gouverneur, maar hij was formeel nog steeds independent fiscaal; hij had gesolliciteerd voor de functie van Secunde. Hij werd inderdaad benoemd tot Gouverneur en fungeerde tot 1785.
79 Aanmerkingen over de inentinge der kinderziekte met waarnemingen bevestigd (Leeuwarden 1770); Lessen over de thans zweevende veesterfte (Leeuwarden 1769).
80 Het landhuis even buiten Franeker, waar Camper (1773 afgetreden als hoogleraar in Groningen) woonde; een erfenis van zijn vrouw, de dochter van een burgemeester van Franeker.
81 Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere Collecties, BPL 247, 105.
82 Onduidelijk is, wat Camper stuurde - geschreven beschrijvingen? Campers Groningse rede over de rhinocerus uit 1772 verscheen, aangevuld, pas in 1782 (volgens Chalmot, Biographisch Woordenboek, ook 1779); in 1776 zond Camper een 'Verhandeling over de dubbelhoornigen Rhinoceros' aan de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te St. Petersburg, gepubliceerd in de Acta academiae scient. Petropolit. 1777, afl.II.
83 Deze passage bevestigt de mening van De Meijer (hiervoor nt 33) inzake Campers physico-theologische opvattingen.
84 Zonnevisch, (Mola mola); Medusa hoofd: een pietervis? Sparrman, Travels, I, 42 schreef over Medusae, soort kwal.
85 Nadat Van Plettenberg al sinds 1771 het Gouverneurschap waarnam, hadden Heren XVII van de VOC hem in 1774 definitief in die functie benoemd.
86 Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere Collecties, BPL 247, 105 en 106.
87 Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere Collecties, BPL 247, 106.
88 Concept: noordelijkste gedeelte van Siberien vindt waar van ik eene bek (rest onleesbaar). Camper was zeer geïnteresseerd over de 'fossile koppen' die in Siberië werden gevonden en schreef er een notitie over, die in Nov. Comment. Academiae te Petersburg deel XIII gepubliceerd werd.
89 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, X 82b.
90 Wrattenzwijn, 'boschvark'.
91 Volgens de huidige opvattingen het stadium 3 van lues/syphilis.
92 Een oud antropologisch onderwerp, vergelijk Thunberg, Travels, 315-316.
93 Le Sueur wist dat Camper onderzoek deed naar de oorzaak van de zwarte huidskleur, vergelijk Petrus Camper, 'Redevoering over den oorsprong en de kleur der zwarten', in De Rhapsodist 2 (1772) 373-394. Zie ook De Meijer, Race and Aesthetics, 68-81.
94 Evenals de semicastratie van de Hottentotten-mannen was de verlengde schaamlip, Hottentottenschort of Hottentot's Apron een veel besproken onderwerp in die tijd: Thunberg, Travels, 183, 186; vergelijk M.P.M. Burger, 'Het Hottentottenschort', Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie 120 (juni 2007) 29-33.
95 Joost Coen, uit Harlingen,was schipper van de Botland, die 8.1.- 2.2.1775 aan de Kaap verbleef en 15.5.1775 bij Texel arriveerde. In 1777 werd Pieter Domus, de eerste chirurgijn in Valsbaai, benoemd tot tweede opperchirurgijn in Kaapstad.
97 Daniel Brand, uit Sneek, tweede meester, gearriveerd aan de Kaap 24.1.1775; hij werd 1777 chirurgijn in de Valsbaai en overleed 5.3.1781.
98 Onbekende dictaten, vermoedelijk verwerkt onder meer in Campers 'Verhandeling over het toestellen van breukbanden', in Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap I (1774) 253-276.
99 Zie voor Hars nt 72.
100 Zoon F.S.V. (geb.1771) en Gesina Catharina Jacoba (ged. 6.11.1774).
101 Gordon, Cape Travels, 92.
102 Camper, Over het natuurlijk verschil, vii, ook 47. Vergelijk De Meijer, Race and Aesthetics, 104-105.
103 Camper, Over het natuurlijk verschil, 21.
104 Camper, Over het natuurlijk verschil, 74.
105 De Meijer, Race and Aesthetics, 105 verwijst naar Le Sueurs brief en deze schedel, maar wist kennelijk niet van Gordons exemplaar.
106 Vermoedelijk met het koornschip De Hoop, dat 1.2.1774 de Kaap verliet en 8.6.1774 in Texel arriveerde.
107 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, Petrus Camper, F II Craniologische tekeningen 1776-1785.
108 E.J. van Maaren en P. de Riemer, Beredeneerde beschrijving van het Museum Anatomica Physiologicum van P.de Riemer (Rotterdam: Wed. J. Allart 1831) nr e-95; Catalogus herdenkingstentoonstelling Anatomisch Laboratorium Groningen 1939, 37 nr 137; thans Universiteitsmuseum Groningen, Collectie Anatomie A-0313 Schedel van een Hottentot, vervaardiger Petrus Camper.
109 Suspicor tamen Lue venerea laboravisse, nam palatum molle quod de industria delineavi, duobus foraminibus F.B. et B.E. erat pertusum; aderatque cicatrix profunda a. Etiam rivula c, licet hic satis naturalis videatur, inaequibilis erat.
Notandum insuper s[a]eptum narium cartilagineum totum fere fuit consum[p]tum, seu valde perforatum; unde forti nasi lapsus praeter modum. Forte me in saevis Europaeis aliquando id s[a] eptum inveni esse perforatum, sed raro quemadmodum in hoc capite. Circumcaesura faciei igitur inde diversa adeo ut huic solae fidurae fidere non possumus.
110 Onderzoek in de stukken van de Politieke Raad en de Raad van Justitie leverde geen gegevens op; evemin als J.A. Heese, Reg en onreg Kaapse regspraak in die agtiende eeu (Bellville 1994).
111 Doctissimus Le Sueur ad me scripsit ultimo Januarii 1774 se, dum super Balnea calida non procul ab Urbe Capense (forte in regione Hottentotum Gonnemasensium, prope sinum piscium dictum) examinaret, caput hujus vetulae postmortem abscissum secum tulisse. praeterea nihil. Ex adjecta icone de circumcaesura judicari potest, etiam de cranio depurato; color entis erat nigerrima, quemadmodum ex auribus a me conservatu evidens est. Etiam capilli ceterorum afrorum instar valde crispi, et nitense nigri; neque ullibi albus capillus se rnanifestabat, etiamsi vetulam invenerit D. Le Sueur.
Historia ejus tamen probe scire non potuit, tantum modo quod pridie ante adventum suum mortua et sepulta occasionem praebuerit secandi immo mutilandique caput.
Ill. De Buffon, qui ex omnibus relationibus historiam hottentotorum congessit, adnotat p. 473 Tom. 3 Non esse vere nigros, sed ex aethiopium stemmate ad albedinem accedentes, eodem modo quo Mauri ex stemmate albo incipiunt accedere ad nigredinem.
Deinceps. p. 475 Hottentotos nasum habere planum latumque, ita tamen non fiere, nisi matres suae nasum ilico post nativitatem non comprimerent, et nasum prominentem veluti deformem considerarent. Tandem labium in iis esse admodum magnum, praesertim superius, dentes albicentes, supercilia spissa, caput magnum, corpus tenue, artus tenues, raro ultra quadraginta annos viventes. Cet. Ex capite hoc patet nitente nigros esse; de naso nihil determinare potui, quoniam probabiliter ex lue venerea mutationem subierat; nam etiamsi aqua dulci macerattens caput hoc sale multo conditum, tamen nasum ingentem vidi, et nares parvas, sed patulas, quemadmodum in asiaticis. Labia videbantur fuisse crassa, praesertim superens. Nullum supercilium aderat, sive putredine deperditum tuenti, sive senectute
Dentes aliquot lapsi; multi carie affecti et excavati, dentium igitur dolore acque ac aliae nationes obnoxii sunt, quamquam verum esse possit aliquot lapsos esse propter mercurii usum, nam et lue venerea videtur laborasse, et curationem adepta fuisse. Dentes etiam omnes fere crusta tenentes seu calcaria erant obsessi.
Caput hoc neque praegrande erat, neque adeo compressum quemadmodum in asiaticis, latiora tamen jugalia ossa quam in Aethiopibus.
Ib. M.D. Thunberg qui per 3 annos moratus est in promomt. B. Spei, vidit 17 octob. 1778 Amstell. reversus sane effigiem, dixitque mihi Hottentotos omnes crispo habere capillos, in parvos nodos tamquam fervor, atque omnes eam seu similem habere faciem.
112 Er leefden toen nog slechts enkele kleine groepjes Gonnema of Gunjemans, in het district Stellenbosch (op grond van Hendrik Cloete van Groot Constantia) en aan de kust. Vishoek heet thans Gordonsbaai.
113 Volgens Camper werd de huidskleur bepaald door de zon; de Hottentotten waren dus (afstammelingen van) pikzwarte Aethiopers die verder van de evenaar woonden, en dus minder zwart werden, zoals omgekeerd de Moren blanken waren die dichter bijn de evenaar en de zon woonden.
114 Camper dacht dus aan prostitutie.
115 Thunberg verliet de Kaap in 1775, met een aanbevelingsbrief van Le Sueur aan de opperchirurgijn te Batavia, J.B. Hoffman, bij wie Thunberg dan ook logeerde (Thunberg, Voyage en Afrique et en Asie principalement Au Japon pendente les Années 1770-1779 (Paris 1794) 225, 346. Thunberg arriveerde op 10 september 1778 bij Texel.
116 Resolutie Politieke Raad Kaap de Goede Hoop, 19 mei 1780. Volgens H.C.V. Leibbrandt, Precis of the Archives. Requesten (Cape Town 1905) 1115 was het formaat van het kistje 2,5 feet x 12 inches x 14 inches. Overigens mag bij hetzelfde besluit ook de fiscaal W.C. Boers ook een 'kistje met naturalien' verzonden aan de Eerste Advocaat F.W. Boers.
117 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere collecties, X 82c.         [ Links ]
118 Le Sueur verwijst naar de politieke tegenstellingen tussen de Patriotten en Orangisten in de Republiek en het optreden van de patriotten aan de Kaap (C. Beyers, Die Kaapse Patriotte gedurende die laaste kwart van die agtiende eeu. Pretoria 1967), waarbij zijn broer J.J. le Sueur als hoge ambtenaar van de VOC betrokken was, vergelijk G.J. Schutte, De Nederlandse Patriotten en de koloniën (Groningen 1974) hfk IV en Schutte, Briefwisseling.
119 Bij de Vrede van Parijs in 1784, die de Vierde Engels-Nederlandse Zeeoorlog beëindigde, moest de VOC Negapatnam overgeven aan Engeland.
120 Vergelijk Resolutie Politieke Raad 10.12.1782. Enkele leden van de burgerraad werden q.q. lid van de Raad van Justitie. Hij was o.a. 1773 en 1782 weesmeester (Resolutie PolitiekeRaad 11.12.1781).
121 Pieter Ludowicus (Kaapstad 7.10.1783), hij het achtste kind; hij werd militair, luitenant-kolonel van de cavallerie in Nederlandse dienst, gehuwd met 1. Catharina Maria van Rossum, 2. Mary Jameson, wed. van J.L. Bosch (Utrecht). Hij overleed te Utrecht, 8.10.1830 .
122 Datum onbekend, maar op 4 mei 1790 leefde hij nog, terwijl een sollicitatie van een opvolger was gedateerd 26.5.1790 (Resolutie Politieke Raad 8.2.1791).

 

 

 

 

Creative Commons License Todo o conteúdo deste periódico, exceto onde está identificado, está licenciado sob uma Licença Creative Commons