SciELO - Scientific Electronic Library Online

 
vol.54 número3The afrikaner's experience of transformation and nation building in post apartheid South AfricaUsing hemispheric integration and film (Fiela se kind) as teaching strategy to improve reading índice de autoresíndice de assuntospesquisa de artigos
Home Pagelista alfabética de periódicos  

Serviços Personalizados

Artigo

Indicadores

Links relacionados

  • Em processo de indexaçãoCitado por Google
  • Em processo de indexaçãoSimilares em Google

Compartilhar


Tydskrif vir Geesteswetenskappe

versão On-line ISSN 2224-7912
versão impressa ISSN 0041-4751

Tydskr. geesteswet. vol.54 no.3 Pretoria Set. 2014

 

NAVORSINGS- EN OORSIGARTIKELS

 

Liplappen en Nonna's: Presentatie van een beoogd onderzoek

 

Liplappen and Nonna's: Presentation of a comparative study to be conducted

 

 

Pamela Pattynama

Emeritus Bijzonder hoogleraar, Koloniale en Postkoloniale Literatuur- en cultuurgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam, Nederland, P.Pattynama@uva.nl

 

 


Trefwoorde: Elisabeth Eybers-beurs, representasie van interrasialiteit, gemengde ras, stereotipe, selfbeelde, familiefoto’s, vergelykende ondersoek, transnasionale ondersoek, Afrikaanse en Indies-Nederlandse narratiewe tekste, 1900–1950.


ABSTRACT

This is an abstract of the paper I gave on 13 September 2013, the day on which the Elisabeth Eybers bursary was awarded to me. This award gives me the opportunity to conduct a comparative and transnational study on the representations of interraciality in South African and Dutch-Indies narratives written between 1900 and 1950. The concept of "interracial representation" encompasses images of "mixed race" as well as of meetings and contacts, including intimate and domestic relationships between characters of different racial backgrounds. The aim is to show a part of the similarities and cultural interactions and affiliations between the Netherlands and South Africa.
Earlier, I have investigated the representations of "Indo's" and "mixed race" in (post)colonial Dutch films and literature, that is to say, the narratives written about the former Dutch East Indies (nowadays the Republic of Indonesia) both in the colonial and postcolonial era. This research as well as my introductory readings of Afrikaans literature have convinced me, in accordance with V.A. February 's remarks in Mind your Colour (1981), that there is a fascinating relation between Afrikaans and Dutch literature in terms of representations of "coloured" and "Indo" people:
... it would be interesting to see to what extent the image of the Indo, that is, the Dutch Indonesian half-breed, shows any comparison with that of the 'Cape coloured' in South Africa [...] In fact, reading through novels dealing with the Indo, at times one is forcibly reminded of the South African literary scene, and left with just a sneaking suspicion that the inhabitants at the Cape and the Afrikaner in particular, may have unconsciously inherited a Dutch literary tradition via the East Indies. (February 1981:55)
In my comparative study I focus on the first half of the twentieth century when ideas on "racial purity " and "racial mixture " changed drastically and became much more harsh than before, both in South Africa and the Dutch East Indies.
Authors of fiction in those years modelled their work according to European examples of literature, particularly to styles of naturalism and realism, as well as British class novels in which the complexity of colonial power, desires and intimacies come to the fore. In order to counter the stereotypes in literary accounts which were mostly written by white authors I also plan to analyse family photographs, taken by "coloured" and "Indo" people themselves to take into account the performance of (desired) identities and self images.

Keywords: Elisabeth Eybers bursary, literary interracial representations, mixed race, stereotypes, selfimages, family photographs, comparative research, transnational research, Afrikaans literature, Indies-Dutch literature, 1900-1950.


 

 

Geachte dames en heren,

Vandaag is de gelukkige dag waarop ik de Elisabeth Eybers beurs krijg uitgereikt die mij in staat stelt een comparatief onderzoek uit te voeren. Ik dank de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns voor deze gelegenheid om het onderzoek dat ik met de beurs wil gaan uitvoeren te presenteren.1 Laat ik beginnen met een citaat uit Mind your Colour, het boek van V.A. February uit 1981:

... it would be interesting to see to what extent the image of the Indo, that is, the Dutch Indonesian half-breed, shows any comparison with that of the 'Cape coloured' in South Africa [...] In fact, reading through novels dealing with the Indo, at times one is forcibly reminded of the South African literary scene, and left with just a sneaking suspicion that the inhabitants at the Cape and the Afrikaner in particular, may have unconsciously inherited a Dutch literary tradition via the East Indies. (1981:55)

Met behulp van de Elisabeth Eybers beurs kan ik een cultuur-historische vergelijking van voorstellingen van interracialiteit, of wat doorgaans "gemengd ras" genoemd wordt uit gaan voeren. Het gaat om een comparatief en transnationaal onderzoek van Zuid-Afrikaanse en Indisch-Nederlandse verhalende teksten geschreven tussen 1900 en 1950. Interraciale representaties omvatten voorstellingen van "gemengd ras", alsmede ontmoetingen, inclusief intieme relaties, tussen personages van verschillend "ras". Het doel van dit onderzoek is een deel van de historische overeenkomsten en de culturele interacties en affiliaties tussen beide regio's aan te tonen.

In eerder onderzoek heb ik de representaties van Indo's en van "gemengd ras" in films en Indische literatuur bestudeerd, dat wil zeggen in de (post)koloniale Nederlandse literatuur, de Nederlandstalige teksten die in de koloniale en postkoloniale tijd geschreven zijn over de vroegere kolonie Nederlands-Indië, de huidige republiek Indonesia. Dit onderzoek, én mijn introductie in de Afrikaanstalige literatuur heeft mij er, net als V.A. February in Mindyour Colour, van overtuigd dat er een fascinerend verband bestaat tussen de Zuid-Afrikaanse en de Indisch-Nederlandse literatuur wat betreft interraciale representaties.

Ik wil daarom graag onderzoeken of de veronderstelde intertekstuele wisselwerking van interraciale representaties in Indisch-Nederlandse en Afrikaanstalige verhalende teksten aan te tonen is. Ik heb voor de periode 1900-1950 gekozen omdat dergelijke representaties in die tijd een opvallend gemeenschappelijk motief in de twee literaturen vormen en omdat de opvattingen in die tijd over "raszuiverheid" en "rassenvermenging" in zowel Nederlands-Indië als Zuid-Afrika omsloegen en verhardden. Toentertijd modelleerden schrijvers in de twee regio's hun werk naar Europese literatuur, specifiek naar voorbeelden van naturalisme en realisme, evenals Britse klassenromans. Het specifieke kader waarbinnen verhalende teksten werden geschreven was echter de complexiteit van koloniale macht en intimiteit (Young 1995).

 

 

Belangrijk uitgangspunt van het gehele onderzoek is de wisselwerking tussen verhalen en herinneringsculturen in zowel Nederlands-Indië als Zuid-Afrika. Een ander vertrekpunt is dat verhalende teksten worden geschreven en gelezen in een historische omgeving van reeds geschreven teksten en deel zijn van een veel wijder geheel van culturele praktijken (Said 1993; Hall 1997; Foucault 1977; Nieuwenhuys 1978; Bakhtin 1981; Coetzee 1988; Greenblatt 2010). Mijn beoogde onderzoek is daarnaast gebaseerd op gemeenschappelijke historische gegevens:

- Het gedeelde VOC-verleden van Indië/Indonesië en Zuid-Afrika, en de zeeroute die beide regio's met elkaar verbond.

- De aankomst van Europeanen in de Oost en Kaap de Goede Hoop leidde tot gemengde bevolkingsgroepen waarbij de import van slaven vanuit de Indonesisch archipel een grote rol speelde.

- De begin twintigste eeuw uit Europa overgewaaide eugenetische debatten droegen in beide regio's bij aan een toenemend "blank angst- en afweervertoog" over interracialiteit.

February's vraag naar ideeën en concepten die op reis gaan - Mieke Bal (2002) heeft het over "travelling concepts" - is in dit onderzoek een richtlijn: in hoeverre is er een verband tussen het interraciale motief dat in Indisch-Nederlandse literatuur tot uiting komt en de literaire representaties van interracialiteit in Afrikaanstalige verhalen?

 

DE KAAP

In de vroege Kaap werden net als in het vroege Indië klasse factoren belangrijker gevonden dan "ras". Maar reeds kort na de aankomst van Jan Van Riebeeck in 1652 waren gemengde relaties in de Kaap taboe en vaak nadrukkelijk verboden (zie o.a. Elphick & Giliomee 1989; Van Arkel e.a. 1983). Toch is de grote Zuid-Afrikaanse "bruine" of "kleurling-bevolking" het bewijs dat interraciale relaties wel degelijk voorkwamen (zie ook Erasmus 2001). Gemengde kinderen werden soms wel en soms niet opgenomen in de blanke koloniale samenleving. Na de Britse overname van de Kaap (1806) werd interracialiteit een steeds groter taboe. Ironisch genoeg werd het Afrikaans dat na de Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) in de contact zone uit zeventiende-eeuws Nederlands was ontstaan, steeds meer ingezet om de uiteenlopende blanke Afrikaners tot één verbeelde gemeenschap te smeden (Anderson 1991; Jansen & Jonckheere 2001). "Ras" werd toen het allesoverheersende criterium. Net als in Indië verschafte de eugenetische leer uit Europa de pseudo-wetenschappelijke legitimatie, tegen raciale vermenging en vóór verheffing van berooide "armblanken". Raciale vermenging werd met vrees, afschuw en fascinatie bejegend. Een groot verschil met Indië was dat rassenvermenging vanaf 1948 wettelijk werd verboden. Veel blanke Afrikaner-families moeten echter "zwart bloed" door hun aderen hebben lopen (Heese 1984). Specifiek voor de Afrikaanstalige literatuur is mijn vraag: hoe werd "gemengd ras" voorgesteld, wat voor verschil is er tussen verhalen die vanuit een "kleurling" perspectief, en vanuit een "wit" perspectief werden geschreven? (Zie ook Gerwel 1983).

Mijn veronderstelling is dat het taboe op interracialiteit in zowel Indisch-Nederlandse als Afrikaanse teksten stof opleverde voor realistische "noodlot-bloed-en-ras" metaforiek. Omdat literatuur altijd verknoopt is met de sociale context en nationale beeldvorming kan de analyse van dergelijke representaties inzichten verschaffen in de functie en de performatieve kracht van de voorstelling voor de betreffende samenleving. Een transnationale vergelijking zal de intertekstuele verwijzingen en de wederzijdse beïnvloeding van de interraciale representaties onthullen.

Mijn onderzoek moet nog aanvangen. U, als hier verzamelde historici, literatuur- en cultuurwetenschappers van Zuid-Afrika bent veel beter dan ik op de hoogte van de Afrikaanse literatuur, en van het onderzoek dat al gedaan is naar representaties van "kleurlingen". Ik zal bij mijn onderzoek graag dankbaar gebruikmaken van reeds verricht onderzoek. Vandaag kan en wil ik daarom niet de Afrikaanse situatie bespreken, maar ik wil u meenemen naar de koloniale of Indische literatuur van Nederland.

 

INDIË

Vanaf de zestiende eeuw komen interraciale concubinaten in de "contact zones" overal ter wereld voor. In de koloniale nederzettingen van Mexico, Maleisië, Indochina en in delen van Brits- en Frans-Afrika waren zij het meest gebruikelijke "domestic arrangement" om een term van de antropologe Ann Stoler (1991) te gebruiken: de gebruikelijke vorm van een seksuele relatie en huishouden. Vergeleken met het Britse of Franse kolonialisme is de Nederlandse vorm van kolonialisme echter uniek. In Nederlands-Indië werden gemengde relaties tot aan het begin van de 20ste eeuw toegestaan en zelfs, om economische redenen, aangemoedigd. Vanaf de komst van Europeanen eind zestiende eeuw leefden Europeanen samen met lokale vrouwen met wie zij kinderen kregen (Gelman Taylor 1983; Blussé 1986). Terwijl het interraciale concubinaat overal beschouwd werd als noodzakelijk kwaad, moedigde de VOC in Indië betrekkingen tussen blanke, Europese mannen en lokale vrouwen aan. Als regel namen Europese mannen in Indië een zogenaamde njai in dienst, die goedkope huishoudelijke én seksuele diensten verschafte (Baay 2008; Pattynama 2011). Een njai is een Aziatische, bruine vrouw gemengd of "volbloed" die ongetrouwd samenleefde met een Europeaan. Zij fungeerde nu eens als slavin of huishoudster, en was dan weer meer een concubine. Naarmate de twintigste eeuw opschoof, nam zij, net als in een huwelijk, de vergelijkbare positie van huisvrouw en moeder in. Hoewel dit arrangement voordelen heeft gebracht, hadden njais vaak geen zeggenschap over zichzelf of haar kinderen. De Europese man kon zijn gemengde kinderen wel of niet erkennen, kon de vrouw naar believen terug naar haar familie te sturen, of haar de kinderen afnemen (Stoler 2002; Gouda 1995).

 

 

Voor de VOC en hun mannelijke werknemers daarentegen had de ongehuwde samenleving met een lokale vrouw grote economische voordelen. Het interraciale concubinaat verhoedde massale, dure overtochten van blanke vrouwen. Spelenderwijs zouden de mannen de plaatselijke taal en gebruiken aanleren, zij hadden gratis verzorging en seks en, als zij eenmaal gewend waren, zou hun de lust vergaan om na een paar jaar naar Europa terug te keren. Op die manier zouden hun kennis en ervaring niet verloren gaan voor de VOC. Het ongehuwd samenleven met een ongelovige inheemse vrouw ging wel in tegen de christelijke kerkleer, maar voor de Hollandse koopmansgeest wogen de vele economische voordelen van het interraciale concubinaat op tegen religieuze en morele bezwaren. Bij de VOC ging de baat voor de moraal. Zoals u ongetwijfeld weet zijn Hollanders op de eerste plaats kruideniers die op de centen letten, pas op de tweede plaats zijn het dominees.

De gemengde huishoudens hadden nog een ander belangrijk voordeel. De VOC rekende erop dat de gemengde kinderen die uit die verbintenissen geboren werden "klimaatbestendig" waren, sterk en immuun voor tropische ziekten. Lokaal geboren "mengbloeden" zouden het verlies compenseren dat de Compagnie leed door de vele Europese werknemers die stierven aan tropische ziektes. Indo kinderen uit een gemengde verbintenis zorgden zo op een goedkope manier voor aanvulling van de VOC-werkkrachten. Zij waren in de eerste eeuwen van het Nederlandse kolonialisme daarom welkom en gewenst.

In de loop der eeuwen ontwikkelde zich uit de vermenging van lokale bevolking en Europeanen een heterogene bevolking die bestond uit gemengde grootfamilies met Europese en inheemse vertakkingen. Deze Indo mengcultuur ontwikkelde zich van de zestiende tot aan de eerste helft van de negentiende eeuw en reikte van armelui in kleine kampongs tot rijke machtige heren die op grote landerijen boerden, van de lagere militairen in luizige kazernes tot in de hoogste bestuurderskringen. Van arm tot rijk, van laag tot hoog: in alle klassen en milieus kwamen Indo's voor (Bosma & Raben 2003).

Aan de groei van de gemengde wereld kwam rond 1870 een einde. De uitvinding van stoomschepen, de opening van het Suez-kanaal en de opkomst van moderne communicatiemiddelen als telegraaf en telefoon zorgden ervoor dat de invloedsfeer van Europa de kolonie sneller bereikte. De instroom van blanke Europese vrouwen werd niet langer belemmerd: terwijl blanke vrouwen in Indië vroeger ongewenst (want te duur!) waren werden ze nu ingehaald als de blanke bruiden voor blanke settlers zodat "volbloed" blanke gezinnen konden ontstaan. Maar meer nog dan de snelle toename van westerse vrouwen in Indië zorgden uit het westen geïmporteerde ideeën voor een mentaliteitsverandering. Het gebruikelijke interraciale concubinaat en de acceptatie van gemengde kinderen werd omstreeks 1900 een taboe onder de invloed van "moderne" denkbeelden als Europees superioriteitsbesef en eugenetische theorieën (Stoler 2002). Met de opkomst van het sociaal darwinisme wonnen pseudo-wetenschappelijke theorieën over rasverschillen, rasvervuiling en degeneratie steeds meer terrein.

Het gevolg was dat rigide grenzen tussen "blank en bruin" werden opgeworpen. In de koloniale gemeenschap ging het nieuwe idee dat rassenvermenging tot bezoedeling en uiteindelijk tot de ondergang van het blanke ras zou leiden ieders gedrag, emoties en denken bepalen. Terwijl kleurling (of Indo) kinderen in de zeventiende eeuw welkom waren als sterke tropenkinderen, werden de gemengde kinderen die twee eeuwen later werden geboren gezien als de minderwaardige producten van zwakke, blanke vaders en ongeciviliseerde inheemse moeders.

Vanaf die tijd tot het "einde van Indië" in 1942, toen Japan Indië binnenviel kwam een ethisch moderniserings- en beschavingsoffensief op gang (Locher-Scholten 1981). Het onderliggende diskoers was de Nederlandse vorm van going native: de angst voor vermenging, het zogenaamde verindischen. In de laat-koloniale tijd (1900-1942) stonden representaties van "gemengd ras" in het licht van dit blanke angst diskoers. Men sprak van "verindischen" wanneer Europeanen (te) veel aan de inheemse of Indo invloedssfeer blootgesteld werden. Interraciale seksualiteit en gemengde familievorming vormden daarvoor het grootste gevaar. Ook wie te lang in het hete klimaat verbleef zou zeker afdwalen van de Europese beschaving en geleidelijk aan moreel aftakelen.

In Indië was niet de huidskleur bepalend voor wie als "blank" beschouwd werd, maar de erkenning van kinderen door de blanke vader. Als deze zijn nazaat erkende kreeg het juridisch de Europese, in casu de blanke nationaliteit, hoe donker het kind ook was. Wanneer de vader zijn kroost niet erkende werd het kind, hoe blank het ook was, ingedeeld bij de inheemse bevolking. Het gevolg was dat de koloniale, zogenaamde blanke samenleving voor 80 procent uit gemengde, bruine gezinnen bestond. De huid van zogenaamde blanke familieleden kon dus donkergekleurd zijn, en in hetzelfde "blanke" gezin konden bruine en lelieblanke kinderen naast elkaar opgroeien.

 

 

De gemengde sociale en culturele praktijk in Indië wakkerde de angst voor bezoedeling van het blanke ras en degeneratie aan. Het werd belangrijk geacht om "de rassen" te scheiden, maar het was niet goed zichtbaar wie bruin (en dus inferieur) en wie blank (dus superieur) was. Door de vader erkende Indo's (Indo-Europeanen) behoorden juridisch tot de Europese groep, zij waren met andere woorden, niet weggesloten in de achterkamer, maar maakten deel uit van de blanke gemeenschap. Toch stond een blanke Europeaan of wie daar voor door wilde gaan onder grote druk zich ver te houden van de Indo wereld, een wereld waartoe zijn eigen vrouw en zijn kinderen konden behoren. Het feit dat nauwelijks merkbaar was wie bruin en wie blank was, dat passing for white regelmatig voorkwam, en dat blanke en bruine vrouwen en mannen vaak meer door verlangens dan door voorschriften van boven werden gedreven, gaf voedsel aan ambivalentie en onzekerheden. Onder andere Robert Young (1995) bespreekt in Colonial Desire hoe het verlangen naar de koloniale ander ondermijnend was voor het blanke prestige.

In de vergelijking met de Zuid-Afrikaanse context is het van belang te beseffen dat het in Indië niet de "zuiver" bruine, niet de inheemse Indonesische bevolking was, die het doelwit vormde van stemmingmakerij, taboes en verbod. De "beschavende" aanval was heel specifiek gericht op de gemengde groep die werd voorgesteld als onzuiver en gedegenereerd. Niet de volbloed Aziatische bevolking was immers een bedreiging van de blanke superioriteit. Zij stonden veraf van de blanke Europeanen terwijl Indo's, die deel uitmaakten van blanke families, too close for comfort waren en daarom een regelrechte bedreiging voor het idee van blanke superioriteit. De angst voor "verindischen" is de blanke angst voor de gemengde ander en vooral de angst om zelf besmet te zijn met bruin.

Al deze verschijnselen zijn uitgebreid in geschiedenisboeken beschreven, maar we hebben de literatuur nodig om de ambivalenties en onzekerheden van deze overgangstijd te traceren. In de literatuur kwam de blanke angst voor raciale degeneratie tot uitdrukking in de steeds weerkerende buitengewoon negatieve stereotypering en clichés van Indo's. In De stille kracht (1900) van Louis Couperus (1863-1923) komen deze blanke angsten en het verband met de gemengde cultuur op onnavolgbare wijze tot uiting (Pattynama 1998). Het Indo perspectief op raciale vermenging komt onder andere in De paupers (1915) van Victor Ido (1869-1948) naar voren. Een ander interessant verhaal zit in het werk van Willem Walraven (1887-1943) die trouwde met een Indonesische vrouw op wie hij dol was, die acht Indo kinderen met haar kreeg, maar ongelofelijk neerkeek op mensen van gemengd ras (Walraven 1992).

 

BLUFHANNESSEN

Ik zei al, Indo's komen uit de literatuur negatief en ongunstig tevoorschijn. Een voorbeeld van stereotype is te vinden in het populaire Indrukken van een Tòtòk van Justus van Maurik (1897). Een van de personages, een blanke Europeaan zegt over Indo's: "Liplappen zijn blufhannessen, arrogante lui, halfslachtige wezens, niet bruin genoeg voor een inlander, niet blank genoeg voor een Europeaan." De "bruine snoeshanen" zouden liegen alsof het gedrukt staat, en ieders lachlust opwekken met hun "stompheid en begripsverwarringen". Ook zou hun "onstuimig bloed" hen "gevaarlijk" maken, niet alleen voor blanke vrouwen, maar ook mannen zouden zij "zóó haten" dat zij "belust op wraak raken" (1897:74-76).

Van Maurik schetst het stereotype van de mannelijke Indo, de sinjo, dat overvloedig in de toenmalige literatuur aanwezig was. Het beeld van de knappe en viriele, maar onbetrouwbare en jaloerse Indo, is een cliché dat de blanke angst voor raciale vermenging duidelijk uitdrukt.

Interessant is echter dat de negatieve beeldvorming zich vooral op vrouwen richtte. De afbeelding van bruine Indo-vrouwen valt zonder uitzondering uiteen in twee categorieën: enerzijds worden zij neergezet als onbeschaafde, luie, domme, slecht Nederlands sprekende, geldzuchtige en babbelzieke matrones, anderzijds zijn zij de mooie, doortrapte, sensuele verleidsters van naïeve Europese mannen (Willems & Cottaar 1984). Een favoriete uitbeelding werd de verstoten bruine vrouw die op wraak en moord uit is.

Ook vrouwelijke auteurs deden daaraan mee. De later bekend geworden Carry van Bruggen (1881-1932) beschrijft een gifmoord in haar roman Goenong Djatti (1909). In tegenstelling tot de intelligente, ingetogen en verstandige blanke vrouwen die in de roman zijn beschreven, is de bruine Amelie een karikatuur van ongunstige eigenschappen: zij is lui, dom, platvloers, haatdragend en onbenullig. Schaamteloos jaagt zij obsessief op een blanke, rijke man. De roman geeft duidelijk aan waar al die kwalijke eigenschappen vandaan komen:

"Zij is onder haar oppervlakkig-Hollandsche opvoeding 'n echte kampongnonna gebleven, zonder verfijning, zonder 'n hooger gevoel van welvoeglijkheid [...] de primitieve invloed van de inheemse cultuur is nooit uit te wissen" en: "een nonnaatje zal in haar diepste wezen toch altijd een Inlandsche vrouw blijven..." (25 en 147). Deze nonna vermoordt een onschuldige blanke vrouw met gif.

Zoals gezegd, er kwamen legio moorden in de Indische literatuur voor. Regelmatig zijn ze gepleegd door inheemse vouwen, maar opvallend vaak door Indo vrouwen die een blanke vrouw vermoorden of een blanke man in het verderf storten. De Zuid-Afrikaanse Cheryl Hendricks verklaart dit soort voorstellingen van wat zij noemt "the interface of race and sex" in Coloured by History Shaped by Place (Erasmus 2001). Zij toont aan dat ras altijd verweven is met de identiteits-categorieën van gender en seksualiteit. In de Kaap heeft die combinatie zowel voor vrouwelijke als voor mannelijke kleurlingen geleid tot uiteenlopende representaties en ook in de Indische literatuur is de voorstelling van een bloedmooie, maar moordzuchtige en verraderlijke bruine Indo-vrouw te herleiden tot een complex van mythen over ras, gender en seksualiteit.

De representatie van die gevaarlijke vrouwenfiguur is zo eenduidig demonisch dat er wel een urgente boodschap achter moet zitten. Ik zie in Indo vrouwen die werden afgebeeld als de belichaming van bedreigende seksualiteit compleet met gifdrankjes en goenagoena (zwarte magie) de uitdrukking van een ambivalente blanke angst. Enerzijds speelde de angst voor raciale vervuiling en degeneratie, anderzijds het verlangen naar het andere (Pattynama 2011). In die sociale ambivalentie, onzekerheid en blanke angst ligt volgens mij de verklaring voor de uitermate negatieve afbeeldingen en stereotyperingen van Indo's in de koloniale Nederlandse literatuur. In de literatuur die niet "de waarheid" schrijft, maar wel een barometer is voor zaken die elders niet besproken kunnen worden komen de opgeroepen emoties tot uiting.

Voordat ik afsluit wil ik u wijzen op het belang en de functie van de foto's die ik u vandaag heb laten zien. Het zijn foto's die gemaakt zijn in Nederlands-Indië tussen 1900 en 1942. In 1942 werd Indië bezet door Japan (1942-1945) waarna de dekolonisatie begon en de onafhankelijkheid van Indonesië werd uitgeroepen. De meeste foto's die u zag zijn afkomstig uit de zogenaamde IWI (Indisch Wetenschappelijk Instituut) fotocollectie die bewaard wordt in het Tropenmuseum uit Amsterdam. Deze Indische familiefoto's zijn van onschatbare waarde in mijn onderzoek omdat ze ons een "fotografische werkelijkheid" geven, zoals Susan Sontag (1977) zou zeggen: een visueel idee van Indo's in hun dagelijks leven. In de twintigste-eeuwse moderne wereld is de camera het belangrijkste instrument geworden waarmee mensen voorstellingen van zichzelf presenteren (Hirsch 1999). In de voornamelijk orale Indo cultuur in Indië vormden familiefoto's voor Indo's vaak het enige medium voor zelfrepresentatie, het enige autobiografische materiaal dat zij bezaten of achterlieten voor toekomstige generaties. Aan de foto's is af te lezen wat de Franse socioloog Michel de Certeau (1984) de strategieën en de tactieken van het "alledaagse leven" noemt. Kleine gestes en grote gebaren op de familiefoto's onthullen hoe Indo's omgingen met het beschavingsoffensief van destijds en hoe zij de nieuwe denkbeelden en regels van het veranderende sociale klimaat overwogen, ombogen en naar zich toe trokken. Dat type foto's vormt daarom een unieke bron die prijsgeeft hoe Indo's zichzelf zagen. Als zodanig gebruik ik de foto's naast de literaire bronnen van toen waarin Indo's veelal naar voren treden als armoedzaaiers en onbeschaafde paupers (Pattynama 2014). Ik ben dan ook heel benieuwd wat de foto's die "bruine" individuen en families in Zuid-Afrika van zichzelf maakten vertellen over sociale context, over alledaagse tactieken en zelfbeelden. Dergelijke foto's zullen naast de literatuur een belangrijk onderdeel van mijn onderzoek zijn.

Verhalen worden geschreven en gelezen in een historische omgeving waarbij voortgebouwd wordt op bestaande vertellingen en beelden. De verhalen die wij elkaar over onszelf en anderen vertellen zijn bovendien onlosmakelijk deel van een cultureel circuit dat niet alleen uit tekstuele verhalen bestaat - zoals literatuur en geschiedschrijving - maar ook uit beelden. Beeldende kunst, foto's, films en internet horen bij de moderne geschiedenis. Ze beïnvloeden diepgaand de verhalen die wij over onszelf en over anderen vertellen.

Het onderzoek dat mij voor ogen staat ligt mij na aan het hart. Ik kom zelf uit een Indo familie, en mijn ouders en voorouders, afkomstig uit Indië waren "gemengd". Ik zou erg graag met zoveel mogelijk collega's die op dit "gemengde" gebied werkzaam zijn van gedachten willen wisselen. Deze lezing is daarom ook een oproep. Ik hoop dat u met mij samen wil werken en mij wil wijzen op contactpunten in de Afrikaanstalige literatuur die voor mijn onderzoek van belang zijn.

Baie dankie vir u aandag.

 

BIBLIOGRAFIE

Anderson, Benedict. 1983. Imagined Communities: Reflections on the Origins and Spread of Nationalism. New York: Verso.         [ Links ]

Arkel, D. van, G.C. Quispel & R.J. Ross. 1983. 'De wijngaard des Heeren'? Een onderzoek naar de wortels van 'die blanke baasskap' in Zuid-Afrika. Cahiers Sociale geschiedenis.         [ Links ]

Baay, Reggie. 2008. De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.         [ Links ]

Bakhtin, M.M. 1981. The Dialogic Imagination. Four Essays by M.M. Bakhtin. Emerson C. (transl.) & M. Holquist (ed.). Austin: University of Texas Press.         [ Links ]

Bal, Mieke. 2002. Traveling Concepts in the Humanities. A Rough Guide. Toronto, Buffalo, London: University of Toronto Press.         [ Links ]

Blussé, L. 1986. Strange Company. Chinese Settlers, Mestizo Women and the Dutch in VOC Batavia. Verhandelingen van het KITLV 122. Dordrecht & Riverton.         [ Links ]

Bosma, Ulbe, & Remco Raben. 2003. De oude Indische wereld 1500-1920. Amsterdam: Bert Bakker.         [ Links ]

Bruggen, Carry van. 1987 (1909). Goenong-djatti. Schoorl: Conserve.         [ Links ]

Certeau, Michel de. 1984. The Practice of Everyday Life. Translated by Steven F. Rendall. Berkeley: University of California Press.         [ Links ]

Coetzee, J.M. 1988. White Writing. On the Culture of Letters in South Africa. New Haven & London: Yale University Press.         [ Links ]

Cottaar, Annemarie & Wim Willems. 1984. Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming. Den Haag: Moesson.         [ Links ]

Couperus, Louis. 1974 (1900). De stille kracht. Wageningen: L.J. Veen.         [ Links ]

Elphick, Richard & Hermann Giliomee (eds). 1989. The Shaping of South African Society, 1652-1840. Kaapstad: Maskew Miller Longman.         [ Links ]

Erasmus, Zimitri (ed.). 2001. Coloured by History, Shaped by Place. New Perspectives on Coloured Identities in Cape Town. Kaapstad: Kwela Books & SA History Online.         [ Links ]

February, V.A. 1981. Mind your Colour. The 'Coloured' Stereotype in South African Literature. London & Boston: Kegan Paul.         [ Links ]

Foucault, Michel. 1977. Language, Counter-Memory, Practice: Selected Essays and Interviews. Ithaca: Cornell University Press.         [ Links ]

Gerwel, J. 1983. Literatuur en apartheid. Konsepsies van 'gekleurdes'in die Afrikaanse roman tot 1948. Kasselsvlei: Kampen-Uitgevers.         [ Links ]

Gouda, Frances. 1995. Dutch Culture Overseas. Colonial Practice in the Netherlands Indies, 1900-1942. Amsterdam: Amsterdam University Press.         [ Links ]

Greenblatt, Stephen. 2005. The Greenblatt Reader. Hoboken: Wiley-Blackwell.         [ Links ]

Hall, Stuart (ed.). 1997. Representation: Cultural Representations and Signifying Practices. London: Sage Publications.         [ Links ]

Heese, H.F. 1984. Groep sonder grense. Die rol en status van die gemengde bevolking aan die Kaap 1652-1795. Belville: Wes-Kaaplandse Instituut vir Historiese Navorsing.         [ Links ]

Hendricks, Cheryl. 2001. "'Ominous' Liaisons: Tracing the Interface between 'Race' and Sex at the Cape. In Z. Erasmus (ed.). Coloured by History Shaped by Place. Cape Town: Kwela Books.         [ Links ]

Hirsch, Marianne. 1999. The Familial Gaze. Hanover & London: University Press of New England.         [ Links ]

Ido, Victor. 1978 (1912). De paupers. H. Surie (uitleider).'s Gravenhage: Thomas & Eras.         [ Links ]

Jansen, Ena & Jonckheere, Wilfred (samenstellers). 2001. Boer en Brit. Ooggetuigen en schrijvers over de Anglo-Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Amsterdam: Amsterdam University Press.         [ Links ]

Locher-Scholten, Elsbeth. 1981. Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942. Utrecht: HES Publishers.         [ Links ]

Maurik, Justus van. 1897. "Een toewan en zijn inventarisstuk." In Indrukken van een 'Tótók'. indische typen en schetsen. 3e druk. Vol. 3, 291-300. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf.         [ Links ]

Nieuwenhuys, Rob. 1978. Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Amsterdam: Querido.         [ Links ]

Pattynama, Pamela. 1998. Secrets and Danger: Interracial Sexuality in Louis Couperus. The Hidden Force and Dutch Colonial Culture around 1900. In Julia Clancy-Smith & Frances Gouda (eds). Domesticating the Empire. Race, Gender and Family Life in French and Dutch Colonialism. Charlottesville & London: University Press of Virginia, pp. 84-107.         [ Links ]

Pattynama, Pamela. 2011. De revival van de njai-figuur. Indische Letteren 26 (3):128-143.         [ Links ]

Pattynama, Pamela. 2014a. Bitterzoet Indië. Herinnering en nostalgie in literatuur, foto's en films. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker.         [ Links ]

Pattynama, Pamela. 2014b. Interracial Unions and the Ethical Policy: The Representation of the Everyday in Indo-European Family Photo Albums. In Susie Protschky (ed.) Photography, Modernity and the Governed: Re-viewing the 'Ethical'Era in Late-Colonial Indonesia, Amsterdam: Amsterdam University Press. Forthcoming.         [ Links ]

Said, Edward W. 1993. Culture and Imperialism. London: Vintage.         [ Links ]

Stoler, Ann Laura. 1991a. Carnal Knowledge and Imperial Power. Gender, Race, and Morality in Colonial Asia. In Micaela di Leonardo (ed.). Gender at the Crossroads of Knowledge. Feminist Anthropology in the Postmodern Era. Berkeley, Los Angeles, Oxford: University of California Press, pp.51-101.         [ Links ]

Stoler, Ann Laura. 2002. Carnal Knowledge and Imperial Power. Race and the Intimate in Colonial Rule. Berkeley, Los Angelos, London: University of California Press.         [ Links ]

Gelman Taylor, Jean. 1983. The Social World of Batavia. Europeans and Eurasians in Dutch Asia. Madison, WI: University of Wisconsin Press.         [ Links ]

Walraven, Willem. 1992. Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. F. Schamhardt (red.). Amsterdam: G.A. van Oorschot.         [ Links ]

Young, R. J. C. 1995. Colonial Desire. Hybridity in Theory, Culture and Race. London & New York: Routledge.         [ Links ]

 

 

Pamela Pattynama is Emeritus Professor koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurge-schiedenis aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zij publiceerde wijd over de representatie van gender en gemengd ras, en de relatie tussen herinnering en identiteitsformatie in migratie gemeenschappen. Zij maakte deel uit van PhotoCLEC, een HERA project over koloniaal erfgoed en musea in de hedendaagse Europese geschiedenis. In Mei 2014 verscheen Bitterzoet Indië, haar boek over nostalgie en culturele herinnering in literatuur, foto's en films over Nederlands-Indië bij Prometheus, Bert Bakker te Amsterdam.
Pamela Pattynama is Emeritus Professor of Colonial and Postcolonial Literature and Culture History at the Faculty of Humanities, University of Amsterdam. She has published widely on the representation of gender and mixed race as well as on the relation between memory and identity formation in migrant communities. She also participated in PhotoCLEC, a HERA project on Colonial Legacy and Museums in Contemporary European History. In May 2014, Bitterzoet Indië, her book on nostalgia and cultural memory in literature, photographs and films about the Netherlands Indies was published by Prometheus, Bert Bakker in Amsterdam.
1 Dit is de schriftelijke neerslag van de presentatie van mijn onderzoek die ik op 13 september 2013 heb gehouden op het Simposium van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. Bijgevoegd is een voorlopige literatuurlijst. Ik dank hierbij Ena Jansen voor de kennis die zij met mij heeft willen delen.

Creative Commons License Todo o conteúdo deste periódico, exceto onde está identificado, está licenciado sob uma Licença Creative Commons